Mag Hamlet ook iets zeggen?
(ingezonden)
In nummer 3, veertiende jaargang, van Ons Erfdeel, verscheen er een vrij uitvoerige recensie over het interviewboek, dat door Robin Hannelore en mij zelf werd samengesteld en uitgegeven onder de titel Er is meer, Horatio.
De autour van deze bespreking is Marcel Janssens en het komt mij voor, dat hij een aantal zinnige dingen zegt. Ons boek is verre van volmaakt, maar wij hebben er wel veel plezier aan beleefd. Marcel Janssens hoeft zich echt niet ongerust te maken: ook mijn lezers hebben mij sedert het verschijnen van Er is meer, Horatio... de rug niet toegekeerd. Ik vind het inmiddels wel aardig door een Leuvens hogeschoolprofessor ‘een Kempens heilige’ genoemd te worden, zij het dan slechts om Hannelore te verwijten, dat hij mij als zo'n vrome zoon van ons volk behandelt...
Erg veel krijg ik eigenlijk niet op mijn bast in het stukje Er is altijd méér, Hamlet. Janssens tikt meer mijn spitsbroeder Hannelore op de vingers. Maar toch ben ik een orakel dat ciceroniaans van de hak op de tak springt, terugslaat waar het niet van pas komt, de bladspiegel bevuilt en mij waarschijnlijk ongewild (dank!) aanstel.
Niets is zo moeilijk als het beantwoorden van kritiek. Het is best mogelijk dat zo'n boek als Er is meer, Horatio... Marcel Janssens op de zenuwen werkt; begin dan maar te diskussiëren! Trouwens, zo laag heeft Marcel Janssens mij kennelijk toch ook weer niet op, want ongetwijfeld was zijn stuk reeds geschreven, toen ik op zijn verzoek nog in Leuven een uur seminarie over eigen werk voor zijn studenten heb gegeven.
Wat mij echter hindert is het volgende. Op ernstige, wat betuttelende toon worden een aantal subsidiaire aspekten van ons boek kritisch onder de loupe genomen. Dat geeft aanleiding tot oordeelvellingen, hoofdzakelijk over Hannelore's argeloosheid en mijn zelfingenomenheid, die ten slotte weinig hebben te maken met de inhoud van het boek. Daarentegen worden m.i. aanzienlijk belangrijker dingen opzettelijk verzwegen. Noem het hoovaardigheid of niet, maar ik ben er voor mijn part van overtuigd, dat er zelden zo nadrukkelijk en zo onbevangen uit het Vlaamse literaire bed is gepraat als door ons beiden. Ik heb in Er is meer, Horatio... een aantal dingen gezegd, die bij ons tot dusver niemand durfde zeggen over de plaatselijke literaire toestanden. Marcel Janssens verwijt mij het gebruik van een aantal drastische termen, maar hij kan mij niét op een leugen betrappen. Ik vrees trouwens, dat er een aantal recensies verschenen - ook de zijne? - die precies op dat stuk van zenuwachtigheid blijken geven: ik ga niet boven de waarheid, ik blijf er angstvallig onder! Er is inderdaad nog een boel méér, maar om ook dàt te zeggen, moet ik een paar eminenties volledig in hun schamele blote billen zetten en dat wil ik hun alsnog besparen. Vragen zij, of hun ‘zegslieden’ er om, dan wil ik, de stukken in fac simile erbij zelfs, er graag mee voor de dag komen! Men rekene er vooral niet op, dat ik voor wat of wie ook bang ben: het zou heus verkeerd zijn dààr op te spekuleren!... Maar dan sta ik niet voor de gebroken potten in! Ik denk aan de hetze die vanuit het milieu van Dietse Warande en Belfort (hetze, waarvoor ik niet àlle redakteurs aansprakelijk stel, verre daarvan!) werd gevoerd, nadat ik mij uit elementair zelfrespekt tegen een aanval van ene kennelijk overspannen juffrouw Scheer placht te
verdedigen.
Enfin, er schijnen nu éénmaal een aantal mensen er hardnekkig bij te blijven, dat niet wie aanvalt, doch wie zich noodgedwongen verdedigt, hoort gegispt te worden. Meer wil ik hier voorlopig niet aan toevoegen. Maar er is nog wel iets aan toe te voegen. Ik wens echter nog een paar troeven voor een meer serieuze gelegenheid bij de hand te houden, troeven waaruit blijkt dat men niet alles met vervolgingswaan kan àf doen! Laatst lacht, best lacht, en ik hoop maar, dat Marcel Janssens zich niets heeft laten wijsmaken, zonder zichzelf af te vragen, of hij zélf niet in de luren werd gelegd. Wat er op wijst, dat ik hem, jusqu'à preuve du contraire, als een eerlijk man beschouw...
Zelfoverschatting? In elk geval bevestig ik de opvatting, dat er in Er is meer, Horatio, ook buiten het polemische deel, een paar dingen, kom, tientallen en tientallen bladzijden voorkomen, die echt in een recensie in een serieus tijdschrift als Ons Erfdeel niet hoefden doodgezwegen te worden en die zeker geen herhaling zijn van wat in àndere boeken van me voorkwam. Maar net zoals het vroeger reeds in De Nieuwe is gebeurd (waarin Marc Grammens trouwens sportief een gelijkaardig antwoordje opnam) beet de kritikus zich vast in een paar subsidiaire elementen... Marcel Janssens hoeft er zich trouwens niet over te verbazen, dat dergelijke interviewboeken, die niet zo talrijk zijn bij ons en waar zich in het buitenland geen mens over ergert, integendeel, mogelijk meer en meer de gebruikelijke kritiek gaan verdringen. Door haar schoolvossenmentaliteit of haar partisanendom of haar hautaine superieure toon of haar gebrek aan kommunikatief vermogen of haar klungelige schriftuur of haar volstrekte onbevoegdheid heeft de kritiek haar krediet verspeeld en is er een volledige diskrepantie ontstaan tussen de niet te onderschatten of naast zich te leggen waardering, die door een naamloos doch niet ipso facto achterlijk publiek voor een aantal werken wordt aan de dag gelegd, en de nijdassige of ijverzuchtige stukjes, die er in de pers over verschijnen.
In feite heb ik geleerd de kritiek, net als mijn uitgever het doet, niet meer in te kalkuleren. De invloed er van is toch onbestaande, zegt die man, en hij kan het weten. Maar ondertussen blijf ik gevoelig voor wat ik als echte of halve oneerlijkheid aanvoel. Des te beter zo ik mij, wat de recensie van Marcel Janssens betreft, op dit stuk vergis...
Hubert Lampo