Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
nederlandse bellettrie in italiaanse vertalingdr. monique jacqmain In zijn artikel over ‘De Nederlandse letterkunde in de Romaanse taalgebieden’, enkele jaren geleden in ‘Ons Erfdeel’ verschenenGa naar eind(1), schreef prof. Brachin: ‘het feit dat een vertaling ergens verschijnt betekent nog niet dat ze ook gelezen wordt. Het bewijst hoogstens dat de uitgever op een zekere spreiding rekent. Om het succes van een bepaald boek juist te kunnen schatten zou men moeten weten hoe hoog de oplage was, of ze uitverkocht was, enz.’ Deze uitlating, en het feit dat er sedertdien in Italië een (relatief) grotere belangstelling is gaan bestaan voor werken van Nederlandse auteurs, heeft mij ertoe aangespoord na te gaan welke van onze schrijvers in dat land zoal gelezen, en vooral welke er geapprecieerd worden.
Het beste bewijs van de populariteit van een boek is dat het in pocketvorm wordt uitgegeven, meestal na een vorige publikatie in een ‘normale’ reeks. Deze eer viel in Italië te beurt aan drie werken van Nederlandse oorsprong: 1. ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ van Huizinga (Sansoni, Firenze, 1961, na twee meer luksueuze drukken in 1940 en 1942 bij dezelfde uitgever), 2. ‘Rumeiland’ van Vestdijk (pocket in 1969, in de reeks ‘Grandi successi in edizioni tascabili’, uitg. Longanesi, Milaan, na twee drukken in minder dan één jaar (1963) beleefd te hebben in de reeks ‘Supercoralli’ van Einaudi, Turijn) 3. ‘Il dossier del catechismo olandese’, meteen als pocket verschenen, in verband met de aktualiteit van het onderwerp, in de reeks ‘Gli Oscar Mondadori’, Milaan, 1969.
Twee werken worden in het Middelbaar Onderwijs gebruikt, als lektuur bij de lessen in de zedenleer: het dagboek van Anne Frank (Einaudi 1966, reeks ‘Letture per la scuola media’ - 1e druk bij dezelfde uitgeverij in 1954) en... ‘Ciske de Rat’, dat in 1965 aan zijn derde druk toe was in de reeks ‘Verdi Anni’, uitg. Massimo, Milaan.
Andere boeken die herdrukken beleefden zijn: ‘In de schaduwen van morgen’, ‘Erasmus’, ‘De mens en de beschaving’, ‘Homo Ludens’ en ‘Nederlands beschaving in de zestiende eeuw’, alle van Johan Huizinga; ‘De pastoor van de bloeiende wijngaard’ en ‘Pieter Breughel’ van Timmermans; ‘Passieverhaal’ van Verschaeve; ‘Majesteit’ en ‘Wereldvrede’ van Couperus. Anderzijds dient ook te worden opgemerkt dat sommige boeken op dit ogenblik totaal onvindbaar zijn, of omdat ze uitverkocht zijn en niet meer herdrukt zullen worden (dit is o.m. het geval met beide genoemde romans van Couperus, en van Anna Blamans ‘Vrouw en Vriend’), of omdat de uitgeverij niet langer bestaat: zo verdwenen b.v. de uitgeverij die ‘De grote verwildering’ van A. den Doolaard op de markt bracht, die van ‘Het fregatschip Johanna Maria’ en die van ‘Een zwerver verliefd’ en ‘Een zwerver verdwaald’, van ‘De Op- | |
[pagina 52]
| |
standigen’ van Jo van Ammers-Küller, van Menno Ter Braaks ‘Van Oude en Nieuwe christenen’; ook de antologie die Giacomo Prampolini in 1927 wijdde aan de ‘Letteratura olandese e fiamminga’, en waarvan de samensteller zelf getuigt dat ze spoedig uitverkocht wasGa naar eind(2), is om dezelfde reden niet meer te vinden. In principe zouden de eerder genoemde werken geraadpleegd kunnen worden in de ‘Biblioteca Nazionale Centrale’ van Firenze, aangezien voor iedere Italiaanse uitgever de verplichting bestaat één eksemplaar van elk der door hem gepubliceerde boeken aan deze biblioteek af te staan; maar dit is louter teorie, en in werkelijkheid is het fonds van de ‘Nazionale Centrale’ verre van volledig. Daarbij komt dan nog dat bij de overstromingsramp van november 1966 heel veel verloren ging; wat betreft de vertalingen uit het Nederlands vielen o.m. ‘De leeuw van Vlaanderen’ en ‘De kleine Johannes’ ten prooi aan water en slijk. Alleen door systematisch de tweedehandswinkels af te lopen, kan men deze onvindbare werken soms nog op de kop tikken. Een eigenaardigheid die mij het vermelden waard lijkt, is het feit dat schrijvers die bij ons niet meer of nog nauwelijks in de belangstelling staan in Italië nu nog aan bod komen: zo werden tussen de jaren 1946 en 1950 drie werken van Cyriel Verschaeve voor het eerst vertaald, en in 1946 ‘Van oude mensen, dingen die voorbijgaan’ van Couperus. Het meest opmerkelijk geval blijkt echter Conscience te zijn, waarvan nog in 1955 ‘De arme edelman’ op de markt werd gebracht in een goedkope editie met schreeuwerig omslag, die duidelijk deel uitmaakt van een serie driestuiversromannetjes; de vorige Conscience-vertalingen dateerden toen respektievelijk van 1946, 1936, 1935, 1932, 1928, 1917, 1905, 1904, en de reeks zou veel te lang worden als ik ook nog alle vertalingen uit de vorige eeuw ging opsommen. Deze blijvende belangstelling is natuurlijk te danken aan het feit dat Conscience in vertaling steeds beter te genieten was dan in de oorspronkelijke versie; buitenlandse lezers ondervinden nu eenmaal geen hinder van de gezwollen stijl en van de archaïsmen die nu onze spot uitlokken, en ons afhouden van de lektuur van zijn boeken.
In zijn hoger vermeld artikel beweerde prof. Brachin dat ‘de Nederlandse schrijver die, numeriek beschouwd, ongetwijfeld vooraan staat, Jan de Hartog is’. Na een grondiger onderzoek moet deze uitspraak enigszins gekorrigeerd worden: in de 19e eeuw was Conscience, buiten Couperus die rond de eeuwwisseling met drie romans vertegenwoordigd is, de enige Nederlandse auteur waarvan het werk in het Italiaans werd vertaald, tenminste voor zover ik kon nagaan. Dit stemt merkwaardig genoeg overeen met de toestand in de Verenigde Staten, zoals door Marnix Gijsen werd aangetoondGa naar eind(3). Het aantal werken van Conscience dat in de loop der tijden in het Italiaans werd vertaald bedraagt meer dan twintig titels, als wij de fragmenten meerekenen die in tijdschriften verschenen, en de in bundels opgenomen verhalen. Deze schrijver is dus de absolute rekordhouder op dit gebied; daarop volgen dan de andere kampioenen, Huizinga met negen titels, De Hartog met zeven, en Felix Timmermans met zes. Nu is het wel zo dat een auteur waarvan verschillende boeken werden vertaald daarom nog niet direkt de meest bekende is in het bewust land: zo twijfel ik er sterk aan of Timmermans erg in de smaak viel in Italië, al was hij volgens Giovanni Papini de grootste katolieke schrijver van onze tijdGa naar eind(4): Anne Frank is stellig veel beter bekend. Het loont de moeite na te gaan wie wel en wie niet, wie veel of | |
[pagina 53]
| |
wie fragmentarisch werd vertaald, en vaak komen wij dan tot onthutsende vaststellingen; een ‘gemakkelijk’ schrijver zoals Jan de Hartog vinden wij in gezelschap van de ‘moeilijke’ Huizinga, die eigenlijk niet eens tot de literatuur stricto sensu behoort; maar zo'n eigenaardigheden zijn algemeen, en niet beperkt tot Italië. Zijn de Italiaanse auteurs die in Nederland het meest in trek zijn niet Moravia en Guareschi? Ook tussen deze twee ligt een hemelsbreed verschil, en het entoesiasme dat het Nederlands publiek opbrengt voor de ‘Don Camillo’-reeks, die hoogstens een anekdotische, folkloristische waarde heeft, is niet te stuiten: het gaat zover, dat samenraapsels van krantenartikels van Giovanni Guareschi uitsluitend in Nederland in boekvorm verschenen! En laten wij niet vergeten dat, volgens de statistieken in het werk van A.J. Van Huffel ‘Nederlandse schrijvers in vertaling’Ga naar eind(5) vóór de jongste wereldoorlog Jo Van Ammers-Küller met haar 78 titels de ‘prima donna assoluta’ was op het gebied van vertalingen uit het Nederlands, over heel de wereld!
Huizinga is niet de enige Nederlandse auteur uit het randgebied der letterkunde waarvan de faam tot in Italië doordrong. Sporadisch wordt in dat land ook werk vertaald van een befaamd ekonoom (J. Tinbergen: ‘Ontwikkelingsplannen’) of van een historikus van Europees formaat (Jan Romein: ‘De eeuw van Azië’); nog verder van de eigenlijke literatuur staan wij met de geïllustreerde kinderboeken van Dick Bruna of met een antologie van de ‘Belgische humor’, die de bedenkelijke titel draagt ‘Sotto il segno di Manneken Pis’. Vooral werken met religieuze inslag genieten de belangstelling van het Italiaans publiek, zoals het oeuvre van Pieter Van der Meer de Walcheren, het levensverhaal van pater Damiaan, het essay van P. Smulders over ‘Het visioen van Teilhard de Chardin’; en natuurlijk vindt alles wat maar enigszins verband houdt met de beruchte ‘catechismo olandese’ de laatste jaren gretige aftrek: niet alleen de reeds vermelde pocket van de uitgeverij Mondadori, maar ook de geschriften van pater Schillebeeckx gaan erin als koek.
Men interesseert zich ook voor problemen en feiten die in het brandpunt staan en uitvoerig worden behandeld door schrijvers met een gevestigde faam: het Eichmann-proces (Mulisch, ‘De zaak 40/61’), de overstroming die in 1953 Zeeland en Noord-Brabant teisterde (De Hartog, ‘De kleine ark’), adoptie van Aziatische oorlogsslachtoffertjes (De Hartog, ‘De kinderen’, onlangs gepubliceerd onder de nogal drakerige titel ‘Di chi sono i nostri figli?’). Als wij het houden bij de zuivere bellettrie stellen wij vast dat er geen vaste lijn gestrokken kan worden bij het bepalen van de smaak van het Italiaans publiek. De voorkeur gaat zeker niet uit naar de streekroman of naar werken die duidelijk sociaal-geëngageerd zijn zoals dat het geval is in de landen van het Oostblok (cfr. het overweldigend sukses van ‘Max Havelaar’ in de Sovjet-Unie, en de getuigenis, in ‘Ons Erfdeel’, van Olga Krijtova over de toestand in Tsjecho-Slowakije)Ga naar eind(6); evenmin bestaat er, zoals in het vooroorlogse Duitsland, een wild entoesiasme voor de vertegenwoordigers van een mytische ‘Vlaamse leute’, Timmermans en Ernest Claes: van deze laatste werd er zelfs helemaal niets vertaald. Het gebeurt vaak dat een vertaling de vrucht is van een persoonlijke vriendschap tussen schrijver en vertaler, of althans van geestelijke affiniteiten Er werd heel wat van Arthur van Schendel vertaald omdat deze toevallig met dr. Prampolini was bevriend, en | |
[pagina 54]
| |
Romana Guarnieri heeft zich bij mijn weten uitsluitend toegelegd op het werk van Cyriel Verschaeve (plus een Hadewijch-vertaling). Juist omdat het vertalen van Nederlandse bellettrie dikwijls van zulke toevalligheden afhangt, vertoont het panorama in Italië grote leemtes. De Westvlaamse taalpartikularisten en Louis-Paul Boon bijv. zijn niet vertegenwoordigd, behalve met een of ander uittreksel in antologieën: en dat is nog begrijpelijk wegens de hoge eisen, die hun bijzondere woordenschat en zinsbouw aan de vertalers stellen; maar ook meer klassieke schrijvers zoals Marnix Gijsen, Elsschot, Carmiggelt, ontbreken op het appel, en dit is wel hoogst eigenaardig, aangezien hun oeuvre toch ‘internationaal’ genoeg is om de aandacht van het buitenland te verdienen.
De Italiaan die iets over deze ‘vergeten’ schrijvers wil vernemen, of een overzicht van de Nederlandse letterkunde in haar geheel wenst te hebben, kan natuurlijk zijn licht opsteken in een encyklopedie of in een antologie. In de ‘Enciclopedia Treccani’, ‘de’ Italiaanse encyklopedie, werd het artikel ‘Letteratura fiamminga’ gelukkig verzorgd door August Vermeylen (ook al niet vertaald!); andere encyklopedieën zijn veel minder betrouwbaar: het naamloze artikel van de ‘Enciclopedia Sansoni’ laat de Vlaamse letterkunde beginnen in... 1830, en hier schijnt Jan Frans Willems de belangrijkste auteur uit de negentiende eeuw te zijn geweest; in het eveneens naamloos artikel van de ‘Enciclopedia Hoepli’ kan Marnix Gijsen vaststellen dat het enige dat over hem gezegd wordt, is dat hij tot de franciscanerorde behoort (of dat hij franciscaanse motieven behandelt, of een franciscaanse stijl heeft, naar keuze: het woordje ‘francescano’ waarmee voor Hoepli de kous af is, dekt al deze begrippen). Op het gebied van antologieën is de toestand veel rooskleuriger: na zijn, nu uitverkochte, antologie uit 1927, publiceerde de onvermoeibare dr. Prampolini nog bundels respektievelijk gewijd aan de Friese, Hollandse en Vlaamse poëzie, en aan de poëzie in het Afrikaans; in het jaar 1954 verscheen in het tijdschrift ‘La Fiera Letteraria’ een studie van de hand van Carlo Picchio, over de Nederlandse letterkunde in de periode 1880-1940; in 1959 komen er twee interessante werken van de pers: ‘Poesia olandese contemporanea’, gedichten verzameld door G. van Woudenberg en F. Nicosia, en ‘Presenza del Belgio’, een ekstra-nummer van het tijdschrift ‘Ausonia’, dat uitvoerig alle aspekten van het leven in België behandelt; fragmenten van Belgische Nederlandstalige auteurs worden er ingeleid door Prof. R. Van Nuffel. Naar het schijnt bestaat er ook een publikatie van het Belgisch Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin Bernard Kemp een overzicht ten beste geeft van de hedendaagse roman in Vlaanderen (‘Un ventaglio del romanzo contemporaneo in Fiandra’, datering mij onbekend). Maar vooral belangrijk zijn de twee werken die in samenwerking geschreven werden door prof. J. Weisgerber van de ULB en prof. A. Mor van de universiteit van Genua: de antologie ‘Le più belle pagine delle letterature del Belgio’ (Milaan, Nuova Accademia Editrice, 1965) en de bijzonder goed gedokumenteerde studie ‘Le letterature del Belgio’ (Firenze, uitg. Sansoni / Milaan, Accademia, 1968). □ De ‘kwaliteit’ van alle bovenvermelde vertalingen is natuurlijk sterk uiteenlopend. De twee polen lijken mij de vertaling van ‘Max Havelaar’ en die van ‘Ciske de Rat’ te zijn. Multatuli vormt uiteraard een harde noot, maar Piero Bernardini Marzolla heeft als | |
[pagina 55]
| |
vertaler uitstekend werk geleverd (de vertaling werd gepubliceerd door UTET, Turijn, in 1965), en zou zeker een prijs voor de beste Italiaanse vertaling van Nederlandse bellettrie verdienen: zowel de ‘Indische’ als de ‘Amsterdamse’ hoofdstukkken laat hij tot hun recht komen, zowel de Droogstoppelstijl als de bijbelse taal van de toespraak tot de hoofden van Lebak worden trouw weergegeven, en er werd zelfs een oplossing gevonden voor moeilijke problemen zoals de bespiegelingen van Droogstoppel omtrent het dichtersvak, gebaseerd op de tegenstelling ‘De lucht is guur, en 't is vier uur’ - ‘De lucht is guur, en 't is kwart voor drieën’: ‘La notte è bruna, Rintocca l'una’ - ‘La notte è bruna, e manca un quarto alle tre’; ander citaat: ‘Als (op het toneel) de veldheer tot de prinses zegt: ‘Mevrouw, het is te laat, de poorten zijn gesloten’ hoe kan hij dan vooruit weten, dat zij zeggen wil: ‘Welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontbloten!’ - ook hier ondersteunt dit rijm een hele passage en ook hier is het op virtuoze wijze weergegeven: ‘Signora, è troppo tardi, le porte son serrate’ - ‘Immantinenti allora voi la spada sguainate’; ‘serrate’ en ‘immantinenti’ behoren tot een archaïsche, gezwollen stijl, en zijn dus een perfekte tegenhanger van ‘welaan’, ‘onversaagd’ en ‘het zwaard ontbloten’.
Wat met ‘Ciske de Rat’ gebeurde grenst aan het ongelooflijke; ik zei reeds dat het werk is opgenomen in een reeks leesboeken voor de lessen zedenleer in het middelbaar onderwijs; dit wordt al meteen duidelijk door de ‘Enkele richtlijnen voor leraars en opvoeders, en historische achtergrond van het verhaal’, die de eigenlijke vertaling voorafgaan en waarin de lezer, naast een biografie van Piet Bakker, en beschouwingen omtrent ‘L'adolescenza è l'età più difficile’, ‘La condanna di Ciske è giusta o ingiusta?’ enz., ook nog een inleidend woord vindt over Holland, met alle klichees die men kan verwachten: dijken, properheid van huizen en dorpen, en ook ‘burgerzin, een deugd die de Nederlanders in hoge mate bezitten en waaraan wij Italianen een voorbeeld kunnen nemen’.
Prof. Brachin stipte reeds aan, dat aan de Italiaanse editie een (slechte) Franse ten grondslag ligt. Bovendien worden in ‘Ciske Muso di Topo’ twee delen van de bekende trilogie gekondenseerd (‘Ciske de Rat’ en ‘Ciske groeit op’) terwijl slechts het eerste als oorspronkelijke titel wordt vermeld. De talrijke, onverantwoorde besnoeiingen betreffen geen afzonderlijke hoofdstukken, maar haast alle zinnen of zinsdelen waarin de Amsterdamse volksmens aan het woord is, en die nu juist het frisse, het pittige van het boek uitmaken: men zoekt vruchteloos naar ekwivalenten van ‘Nou zit de kat in de gordijnen’, ‘Gut, gut, wat regent het’ en ‘Neen maar, nou zijn de rapies gaar’ ... ‘Ciske Muso di Topo’ is een bijzonder saaie geschiedenis, waarin de pedagogische doeleinden ekstra worden benadrukt, waar de vertaler het niet alleen nodig vond in voetnoten termen uit te leggen als ‘sandwich’, ‘camping’ en ‘T.B.C.’ (daarmee zijn lezerspubliek kennelijk onderschattend), maar vooral woorden als ‘echtscheiding’, ‘overspel’ en ‘minnaar’ en de definities worden telkens gevolgd door afkeurend kommentaar. Bij passages als Ciske's onvrijwillige moord op zijn moeder geeft hij beschouwingen ten beste over de superioriteit van de Latijnse opvoeding t.o.v. de ‘Noordelijke’: in Italië zou zo iets toch maar niet gebeuren, want daar zijn de familiebanden gelukkig nog hecht... Kortom, van ‘Ciske de Rat’ schiet er niet veel over.
Tussen deze twee polen vinden wij uiteraard goede en minder | |
[pagina 56]
| |
geslaagde vertalingen, volledige vertalingen en fragmentarische waarbij de bewerker stijlmoeilijkheden eenvoudig uit de weg ging of om een andere reden bepaalde bladzijden wegmoffelde (zo verdween bijv. in Jan de Hartogs ‘De Inspecteur’, waarschijnlijk uit puriteinse overwegingen, de passage waarin een oude rot aan inspekteur Jongman diets maakt ‘wat Holland vroeger was’ aan de hand van een gekruid verhaal over admiraal De Ruyters jeugd). Men mag vooral niet uit het oog verliezen dat zeer veel vertalingen via een andere taal tot stand kwamen, aangezien er niet zoveel mensen rondlopen die het Nederlands én het Italiaans volkomen beheersen. Zo liggen aan de vertaling van ‘Het Gevaar’ van Jos Vandeloo en van ‘Thyestes’ van Claus Franse versies ten grondslag, en aan ‘De kleine Ark’, ‘De Inspecteur’ en ‘De kinderen’ van Jan de Hartog een Engelse. Dit laatste is echter een speciaal geval, aangezien De Hartog zijn werken eerst in het Nederlands daarna tegelijk in het Nederlands en in het Engels, en tenslotte uitsluitend in het Engels schreef. Toch zijn de Engelse reminiscenties soms bepaald hinderlijk, vooral in ‘De Inspecteur’. In dat boek worden typische Hollandse dingen als de ‘schippersbeurs’ en ‘leven in een woonschip’ respektievelijk ‘la borsa valori dei bargees’ en ‘abitare in un houseboat’; de schipper van een rijnaak is geabonneerd op het weekblad ‘Let's laugh’ (= ‘De Lach’), men scheept voor Engeland in te ‘Hook’ en een beschuitje met kaas wordt ‘un rolls con formaggio’.
De geschiedenis van de Conscience-vertalingen is nogal verward: van ‘Oro e Amore’ (‘Eene O te veel’ (?) of misschien ‘Het Goudland’) en ‘Il demone del gioco’ (‘Simon Turchi of de Italianen te Antwerpen’) wordt uitdrukkelijk gezegd dat het een ‘versione dal francese’ is; ‘Wat een moeder lijden kan’ komt uit het Duits en ‘Dietro il Monte la China’ (‘Baas Gansendonck’ zou een ‘novella dallo spagnolo’ zijn; ‘Fra le dune’ (‘Bella Stock’ is een ‘racconto fiammingo tradotto dal francese’ (sic). Aan ‘De arme edelman’ werd een eigenaardig lot beschoren: in 1936 verscheen in Italië een Franse editie, aan de stijl en aan de talrijke voetnoten met woordverklaring te zien waarschijnlijk voor het onderwijs in de Franse taal bedoeld. Of de bewerkster Margherita del Minio het Nederlands machtig was, blijft een open vraag. Weliswaar heeft ze het in het voorwoord over ‘La Belgique bilingue’ en geeft ze een korrekte biografie van Conscience, evenals een rubriek ‘Appréciations et critiques’ (waarin o.m. August Vermaylen (sic) wordt geciteerd, maar anderzijds vinden wij in haar voetnoten, naast allerlei uitleg over geografische termen enz., ook een woordverklaring voor ‘elle mit un petit pot sur la “buse” du poêle’: ‘buse’: mot dialectal’; dit zou er eerder op wijzen dat zij niet zelf vertaalde maar een bestaande vertaling kommentarieerde. Opmerkelijk is dat Margherita del Minio zich bewust was van de langdradigheid van Conscience, en op eigen houtje besloot de tekst in te korten, wat ze eerlijksheidshalve aan haar lezers meedeelt: ‘Quant à nous, nous avons à nous occuper d'une traduction; or, ce n'est pas à propos de traductions, si correctes et si fidèles soient-elles, que la question du style se pose. Nous n'avons qu'à deviner, en général, une recherche de simplicité dans l'exposition, qui ne parvient pas toujours à vaincre, dans “Le gentilhomme pauvre” (“De arme Edelman”, 1851) une certaine pleurnicherie déclamatoire, nuisant parfois à l'air de sincérité absolue des personnages, d'ailleurs sympathiques, que l'écrivain met au premier | |
[pagina 57]
| |
plan de son idylle. Quelques coupes pratiquées dans cette édition visent à réduire de beaucoup ces passages malencontreux.’
Zoals reeds gezegd, verscheen er een twintigtal jaar later een ‘Gentiluomo povero’ in Turijn; hierbij geen woord uitleg over de schrijver, maar wel de vermelding van de z.g. oorspronkelijke titel: ‘Le gentilhomme pauvre’ en de opmerking dat het hier gaat om een vertaling ‘dal francese’: slechts een nader onderzoek zou kunnen uitmaken of vertaler Giuseppe Rigotti zich baseerde op de versie van Margherita del Minio.
Bij het naspeuren van de bronnenopgaven staat men soms raar te kijken: bij het verschijnen van de vertaling van Verschaeves ‘Passieverhaal’ is dit boek vertaald uit ‘il fiammingo’, bij de tweede druk in 1947, d.i. vijf jaar later, uit het ‘olandese’, en dit bij dezelfde uitgever. De Milanese uitgever Longanesi, die van Walschap de ‘Adelaïde-Eric-Carla’-trilogie en ook ‘De Moeder’ in vertaling bracht, meende dat het eerste van het ‘fiammingo’, en het tweede van een ‘originale francese’ afkomstig was; hij heeft ook een voorkeur voor ‘zondige’ titels: de (overigens goede) vertalingen heten in het Italiaans ‘Il grande peccato’ (‘De Moeder’) en ‘Il peccato di Adelaide’ (‘De familie Roothooft’).
Zoals men weet heeft een literair vertaler niet alleen te kampen met taalmoeilijkheden, maar moet hij ook allerlei problemen oplossen die verband houden met de kultuur van een volk dat het zijne niet is; en ‘kultuur’ moet hier in de ruimste zin van het woord opgevat worden; zo komen er in ‘Il diario di Anna Frank’ telkens uitvoerige voetnoten bij te pas, als Anne uitweidt over haar lektuur: een schrijfster voor de jeugd als Cissy van Marxveldt en de pedagoge dra. Sis Heijster zijn in Italië ten enenmale onbekend. Maar ook op een meer alledaags terrein zoals het... kulinaire, wachten de vertalers voetangels en klemmen. Ik had het reeds over ‘rolls con formaggio’ bij Jan de Hartog; dit is een alleenstaand voorbeeld; maar ik kan mij voorstellen hoe de vertaalster van ‘Pallieter’ zich de haren uit het hoofd heeft getrokken bij het lezen van wat er allemaal gegeten en gedronken werd op ‘de’ feest waarop Pallieter zijn Marieke leert kennen: de meeste gerechten die daar opgediend worden kan men zich niet op een Italiaanse tafel voorstellen. De vertaalster moest zich dan ook in allerlei bochten wringen om dit Breugheliaans menu weer te geven: ‘soep met veel frikadellekens’ = ‘brodo con polpettine’ (eigenlijk grote, gefruite gehaktballen) - ‘hesp met labonen’ = ‘prosciutto con fave’ (eigenlijk gewone bonen) - ‘Rijstpap’ = ‘pappa di riso’ (voor zover ik weet onbestaand in de Italiaanse gastronomie); op andere bladzijden wordt gewag gemaakt van ‘una mezza dozzina di koekebak’ en ‘una botte (= vat) di bock’.
‘Pallieter’ is m.i. een schoolvoorbeeld van een zo goed als onvertaalbare roman: alleen al de eigennamen bieden vrijwel onoverkomelijke moeilijkheden: Pallieter blijft Pallieter, en van Marieke, Charlot, François, en de hond Loebas kan men Marike, Carlotta, l'amico Francesco en il cane Lubas maken; Tybaert de kater (die Tybeart wordt) en het paard Beiaard verwijzen echter impliciet naar een kulturele achtergrond die niet of slechts met veel moeite weergegeven kan worden. De afspanning ‘il Plakleerken’ en de jaarlijkse bedevaart naar Scherpenheuvel (‘la Madonna di Montecauto!’) zeggen de Italiaanse lezers waarschijnlijk nog minder dan ‘il mattino della Kermesse’, en de belangrijke rol die de begijntjes | |
[pagina 58]
| |
in het verhaal spelen ontgaat hem stellig, als voor het woord ‘Begijnhof’ een onnauwkeurige verklaring wordt gegeven, zoals hier het geval is.
De taalkennis van de bewerkster lijkt wel verdacht als wij in haar inleiding lezen dat ‘Pallieter’ het uitbundige leven schildert van ‘le pingui campagne del Kemp’ (terwijl toch de geografische term ‘la Campina’ bestaat) en eerst verscheen in het tijdschrift ‘De Nizuwe Gids’ en als van Timmermans overige werken ‘De zeer schone uren van Yuffrouff Symforosa’ wordt genoemd. Maar in ieder geval was het een haast onmogelijke opgave de typische Timmermans-stijl weer te geven, waarin het Liers dialekt zo'n groot aandeel heeft: ‘siamo fritti’ heeft niet dezelfde gevoelswaarde als ‘'t Spel is nor de knoppe’, en Pallieters lijfspreuk ‘Melk de dag’ kan slechts bij benadering worden vertaald door ‘Spremere il meglio di ogni giornata’ (= ‘het beste uit iedere dag “persen”’).
□
Welke zijn nu de vooruitzichten voor een verdere verspreiding van onze bellettrie in Italië? Ik begon dit artikel met de vaststelling dat de belangstelling ervoor de laatste jaren gegroeid is. Het is stellig een verheugend feit dat, naast werk van meer traditionele schrijvers, nu ook een en ander van Jos Vandeloo, Claus, Mulisch Gerrit Krol en Johannes Marijnen verkrijgbaar is in ‘het land waar de appelsienen bloeien’; maar ook voor schrijvers die tot de vorige generatie behoren ontstaat er interesse: zo werd bijv. van Bertus Aafjes ‘Morgen bloeien de abrikozen’ gepubliceerd; en als wij de katalogi 1970 van verschillende Italiaanse uitgevers mogen geloven, verschijnen eerlang ‘Trouwen’ en ‘Celibaat’ van Walschap (bij Vallecchi, Firenze), ‘De koperen tuin’ van Vestdijk (bij Adelphi, Milaan) en ‘De man die zijn haar kort liet knippen’ van Johan Daisne bij Mondadori, eveneens te Milaan; dit laatste is waarschijnlijk in rechtstreeks verband te brengen met de recente verfilming van het boek.
Het Romeinse avant-gardetijdschrift ‘Carte Segrete’ houdt zich regelmatig met Nederlandse letterkunde bezig: in het nummer van maart 1968 werd een studie gewijd aan ‘L'espressionismo neerlandese’, met uittreksels uit P. van Ostayen, Teirlinck en Karel Jonckheere, en in 1969 bracht het de integrale vertaling van Maurice Gilliams' ‘Winter te Antwerpen’; het is ook ‘Carte Segrete’ dat de uitgave verzorgde van Claus' ‘Thyestes’. In Milaan bracht de bibliofiele vereniging ‘Poiesis’ achtereenvolgens lukse-edities van bloemlezingen uit het werk van Gezelle (1965), Jan Van Nijlen (1965) en Paul Van Ostayen (1966).
Als wij de Nederlandse letterkunde kronologisch overzien valt het op dat er helemaal niets werd vertaald vóór Multatuli in het Noorden en Conscience in het Zuiden, met als enige uitzondering enige teksten van Hadewijch: de Gouden Eeuw bijv. werd in haar geheel verwaarloosd.
Van de verschillende genres komt de poëzie het meest tot haar recht: buiten de zo net vermelde, door ‘Poiesis’ verzorgde keurgedichten, viel ook aan Johannes Marijnen de eer te beurt zijn ‘Stemmen en Spiralen’ in een afzonderlijke bundel uitgegeven te zien. Verder werden er veel gedichten, te veel om ze hier allemaal op te sommen, in dichtbundels en antologieën opgenomen, waarbij | |
[pagina 59]
| |
de keuze natuurlijk afhangt van de persoonlijke smaak van de samensteller: zo bestaan er bijv. niet minder dan drie vertalingen van Van Ostayens ‘Melopee’.
Alles bij elkaar genomen is het panorama bemoedigend te noemen. Natuurlijk zijn wij nog lang niet zo ver dat de gemiddelde Italiaan, of zelfs de intellektueel, zich een juist idee vormt van onze literatuur, of dat een bepaald auteur veel gelezen en bijzonder gewaardeerd wordt (met uitzondering van Huizinga in gespecialiseerde kringen). Desondanks is er een kentering waar te nemen: terwijl onze letterkunde vroeger slechts druppelsgewijs in Italië doordrong, is het aantal vertalingen de laatste tijd gestadig toegenomen. Bibliografie |
|