| |
| |
| |
dichter bij rik poot
jaak brouwers
Geb. te Mechelen, 1930. Journalist. Sedert 1956 verbonden aan het dagblad ‘Het Laatste Nieuws’, Brussel, Sedert 1958 lesgever aan verscheidene instituten en van 1963 af aan het Instituut voor Journalisten, Brussel. Redaktiesekretaris van ‘De Vlaamse Gids’ (1965-1968); bestuurslid van het ‘Willemsfonds-Brussel’; penningmeester en ondervoorzitter van de ‘Vereniging van Vlaamse Letterkundigen’. Hij is ook stichtend lid en penningmeester van het ‘Solidariteitsfonds van de V.V.L.’. Publiceerde ‘Harp en Mirliton’ (1951); ‘Vuursteenvonken’ (1954); ‘Onderschept’ (1959) en ‘Ik schreef nachtland’ (1965). Hij werkt mee aan verscheidene tijdschriften en encyklopedische naslagwerken.
Adres: Battelsesteenweg 396, 2800 Mechelen.
Beeldhouwer Rik Poot heeft een rijzige gestalte, flinke spieren, een atletische bouw. Toch zijn de eerste ontmoetingsindrukken zachtaardigheid en inkeer. Een dialoog komt moeizaam op gang. Poot is een waarnemer van de mens, vooral de mens met wie hij in kontakt komt. Hij ondervraagt vragenloos. Maar van zodra de afstand slinkt, worden zijn woord en zijn gebaar losser, hoewel het observeren voortduurt. Hij zou inderdaad een smid kunnen zijn. Zowel zijn gestalte als zijn stevige handen, zowel zijn ietwat dromerige, soms afwezige blik - starend in de vuurdans? - als zijn schijnbare ongenaakbaarheid passen bij een hard, louterend beroep. Zij vloeien eruit voort. Rik Poot is evenwel een beeldhouwer in de letterlijke betekenis van het woord en de jongste jaren ook een ontwerper van de beelden, die hij bouwt en smeedt.
Heeft het enige betekenis, dat hij geboren werd in een grauw nijverheidsstadje als Vilvoorde en dat zijn vader een gieterij had? Terzelfdertijd de mens hekelend en liefhebbend, heeft Rik Poot zich de jongste jaren met zoveel hardnekkigheid uitgesproken ten gunste van alle roofdieren die ingevolge de zogenoemde vooruitgang van onze beschaving met verdwijning zijn bedreigd, dat men onwillekeurig aan een terneerdrukkend en mensontluisterend industriegebied terugdenkt. En dat de noeste, juistheid vergende arbeid in een gieterij een jonge ontvankelijke man de nodige eerbied voor ambachtelijke tucht moet aankweken ligt voor de hand. Zeker is toch, dat de volwassen Rik Poot zich enkele zeldzame keren een en ander heeft laten ontvallen, dat niet alleen verwijst naar het doel van zijn artistiek streven, maar dat ook wonderlijk past bij de vorm en de menselijke betekenis van zijn jongste oeuvre. Immers, van zwijgzame, ingekeerde mensen zijn de schaarse uitspraken meestal van verstrekkender betekenis. Temeer omdat zij geregeld met hun woorden overhoop liggen, want hun krachten bewaren en bundelen om andere problemen te lijf te gaan.
Telijfgaan is een begrip dat bij de potige Poot past. Ik geloof, dat de sfeer in het werkhuis van zijn vader hem meer heeft geleerd en gekonditioneerd dan de kunstakademie te Brussel, waar Rik Poot (20 maart 1924) tijdens de oorlog 1940-1945 enkele jaren heeft gestudeerd en ik aanvaard ook veel geredelijker de akademische konfliktsituatie, waarvan sommige bronnen gewagen, dan de bewering als zou Rik Poots grote belangstelling voor de barok er moeilijker te verzoenen zijn geweest met de kopietucht der klassieke pleisteren beelden. Wat er ook van zij, ‘barok’ en ‘classicis- | |
| |
me’ zijn voor de meeste kritici weerkerende hulpbegrippen bij hun poging om Poots jongste werk te bepalen. Sommige formele kenmerken werken zo een benaderingswijze inderdaad in de hand, zodat ‘barok’ en ‘classicisme’ als begrippen wel bepaald kunnen helpen, maar het artistiek fenomeen toch niet bepalen, voor zover dat mogelijk mocht blijken met het gamele voertuig der woorden.
Amère Arcadie door Rik Poot (verloren was-brons, 1968, verzameling M. Naessens).
In 1968 heeft Rik Poot de kunstkringen met verstomming geslagen. In het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel toonde hij meer dan vijftig, dikwijls levensgrote beeldhouwwerken, en tientallen kleinere plastieken en tekeningen, die hij in de zorgvuldig bewaarde afzondering van zijn atelier te Grimbergen had gemaakt. De hoeveelheid verbaasde en de kwaliteit der meeste werken viel op. Was dit niet de onstuitbare doorbraak van een gerijpt beeldhouwer ‘met adem en hartslag’, zoals R.H. Marijnissen deze kunst noemde; was dit geen overtuigend bewijs van een beheerst vakmanschap én van een artistieke kracht zoals men er zelden aantreft in onze beeld- | |
| |
houwkunst? Uit zelfs de beste besprekingen van zijn werk bleek, dat het moeilijk te klassificeren was: men stond voor een beeldhouwkunstig verschijnsel dat, zo men wou, wel verre verwijzingen toeliet, maar dat toch niets gemeens had met de o zo dekoratieve Pablo Gargallo, noch met de zoetere Ossip Zadkine, noch met - in sommige opzichten altans - de volkomen anders gerichte werken van Alberto Giacometti en Germaine Richier. Men zou, met evenveel en meer recht kunnen verwijzen naar Antoine Bourdelle en Umberto Boccioni, naar Seymour Lipton en Raymond Duchamp Villon, die zoniet formeel, dan toch intentioneel dichter de uitgangspunten van Rik Poot benaderen. Dichter vanuit de verte, zoals wegwijzers, die geen enkele zin meer hebben op de plaats waarnaar zij verwijzen.
Anderzijds viel ook op, dat Rik Poots werk, hoewel het aan een artistieke rangschikking scheen te ontsnappen - niet de enige, maar dan toch een waarborg van oorspronkelijkheid en persoonlijkheid - zowel een tijdloos als een tijdgebonden aspekt vertoonde, zodat het toch niet aan een bepaalde, hedendaagse historische zin ontsnapte. Ook dat verschijnsel leverde moeilijkheden op. Hieromtrent liepen de meningen eveneens uiteen: de enen verwezen naar de ekspressionistische drijfveren of onderstreepten de vitalistische lokroep van deze ‘barokke’ beelden, de anderen riepen herinneringen op aan de klassieke oudheid met de verwijzing naar het Parthenon of Phidias en ikzelf deinsde er niet voor terug om een korrelatie te bespeuren met het nieuwe realisme, niet zoals het buitenland het ons voorhoudt te geloven, maar zoals het ten onzent kenschetsende levenskansen schijnt te bezitten. Zoals eens het ekspressionisme zelf, universeel en toch zeer eigengeaard. Het komt er misschien minder op aan wie gelijk heeft: de waarheid kan trouwens zeer kaleidoskopisch zijn en in het bijzonder voor wie ze door middel van de taal, een andere taal wil uitdrukken.
Ook een evolutieschets kan dit niet verhelpen, maar wel kan zij de opvallende ommekeer in Rik Poots werk verduidelijken en het artistiek fenomeen in reliëf zetten. Rik Poot heeft bij voorkeur en van meetaf aan harde materialen bewerkt. Zei Constantin Brancusi niet, dat de ‘taille directe’ de ware weg is naar de beeldhouwkunst, maar ook de slechtste voor wie niet kan lopen? Hoewel de hardnekkigheid, waarmee Rik Poot het gevecht met de stof begon en voortzette, zelden te loochenen is, toch zijn de torso's, de portretten of de naakten uit de jaren '40 geen artistieke veroveringen, maar de getuigenissen van een eerlijke, noeste aanpak; van een reeds degelijke beheersing van het vak, maar ook van een iets vermoeide zachtaardigheid. Een zelfde vermoeidheid, die alle strijdbare naturen nu en dan overmant. Tien jaar later - in 1953 had Poot de driejaarlijkse prijs voor beeldhouwkunst van de Stad Brussel verworven en was hij op aandringen van enkele kunstminnaars uit Vilvoorde aldaar aangesteld als leraar beeldhouwkunst van de Portaelskring - is de monumentaliteit van zijn werk aanzienlijk toegenomen. Het oude werkhuis te Vilvoorde is inmiddels vervangen door een ruim atelier te Grimbergen, waar Poot zich in 1948 vestigde. Formeel is de ontwikkeling duidelijk. In steeds meer vereenvoudigde
Rik Poot werd geboren te Vilvoorde op 20 maart 1924. Studeert van 1944 tot 1945 aan de akademie te Brussel. Vestigt zich in 1948 te Grimbergen. Doet om den brode mee aan verscheidene wedstrijden van 1948 tot en met 1959. Sinds 1962 benoemd als professor aan het Nationaal Instituut voor Sierkunsten Ter Kamerenabdij (leergang monumentale beeldhouwkunst). Tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Sedert 1952 verscheidene opdrachten: gevelbeeld voor een kerk te Muizen (blauwe steen, 4,30 meter hoog); Kongolees paviljoen Expo '58 te Brussel (hout, 3 meter hoog); tuinbeeld te Evere (beton, 9×7×5 meter); tuinbeeld voor het Tehuis Emiel Vandervelde te Oostduinkerke (beton, met lood bedekt, 4 meter hoog); tuinbeeld voor een ziekenhuis te Menen (Franse steen, 3×3 meter). De Antwerpse cineast Frans Beyens draaide in 1970 een korte film in het atelier te Grimbergen: ‘Een mens genaamd Rik Poot’ (16 mm, 50 min.).
Adres: Oude Schapenbaan 44, 1850 Grimbergen.
Te raadplegen:
Artikels: P. De Prins (Het Laatste Nieuws, 14-10-53); J. Brouwers (Het Laatste Nieuws, 5-12-68); M. Bilcke (Gazet van Antwerpen, 6-12-68); P. Caso (Le Soir, 12-12-68); P. De Swaef (Le Peuple, 14-12-68); L. Bruggeman (Het Volk, 12-12-68); R.H. Marijnissen (De Standaard, 12-12-68); J. De Breucker (De Spectator, 15-12-68); L. Van Muylder (De Nieuwe Gazet, 27-12-69). Katalogi: Rik Poot, 1968. Inleidingen door E. Langui en M. Duchateau. Druk. Laconti; Rik Poot, Romi Goldmuntz Centrum, 1970; Galerij Nova 10-71: inleiding door M. Duchateau.
| |
| |
vormen houwt Rik Poot nu ook levensgrote figuren of kleinere groepen: mensen die toenadering zoeken en van wie de sentimenten overheersen. Hun ogenblikkelijke houdingen weerspiegelen nog steeds inkeer, zelfs deemoed, en hun beweging is star. De gehele problematiek spitst zich toe op verregaande stileringen; een proces dat, gepaard gaande met de nooit verdwenen, bijna angstvallige eerbied voor de materie zelf, wordt voortgezet in andere tema's, opnieuw dieren zoals ‘Vechtende Hond’ (terracotta, 1950) en vooral ‘Kat’ (hardsteen, 1950).
De mens keert evenwel terug, onverbiddelijk, steeds minder als individu, steeds meer als gestalte. Het stileringsproces loopt ten einde in figuren van kinderen en knapen. De lading is nog wel dezelfde,
De grote Amoniet door Rik Poot (verloren was-brons, 1968-1969, verzameling Middelheim).
maar de sentimentele noot is vervangen door een essentieel gevoel. De cirkel is gesloten, de strijd met de materie als dusdanig beslecht, het vak onder de knie. Vormelijk is de grens schijnbaar bereikt. Kan het nog verder zonder in herhalingen te vervallen? De meestal rechtstreeks gehouwen beelden blijken nu moeiteloos losgemaakt uit het materiaal in uiterst vereenvoudigde, glooiende vormen. Detailleringen zijn tot het allernoodzakelijkste beperkt. Het volume is glad en verfijnd; lieftalligheid en zelfs een enkele keer ook schroom krijgen gestalte. Kortom, knap werk dat vooral boeit door het opgelost vorm- en massaprobleem. Méér toch ook niet.
Ik geloof, dat Rik Poot zich artistiek op dat ogenblik in een onbehaaglijke, ook gevaarlijke toestand bevond. Evenredig aan het gemak, waarmee hij de vraagstukken van materie, massa en vorm oplost, boekt hij nu ook zijn eerste grote bijval. Kreatief staat hij niettemin voor een dwingende keuze. Zal hij, drijvend op zijn vakmanschap, de bereikte resultaten herhalen en geleidelijk pogen
| |
| |
te vervolmaken met de zekere verovering van alle burgerlijke salons voor ogen, of zal hij een andere, vernieuwende problematiek aanpakken? Poot koos zichzelf boven de gemakkelijk geworden bijval en men kan het een gelukkig toeval noemen, voor zover men een toeval aanvaardt, dat geen kontrakt hem heeft gedwongen zichzelf te merken met de onmiddellijk herkenbare stempel, die het luie maar koopkrachtige publiek meestal met persoonlijkheid verwart.
Hoevele post-animisten en dito-ekspressionisten hebben in de abstrakte kunst niet de louteringsweg gevonden of het geschikte heelmiddel voor een zwakke navolging? Middel inderdaad, want nooit het wezenlijke doel. En hebben zij niet allen dit gemeen, dat de grondslag van hun werk onafgebroken figuratief is gebleven, hoe sterk zij ook abstraheerden en hoe dicht zij de abstraktie hebben benaderd? Ook bij Rik Poot is de abstraheringsdrang in de jaren 1955-1965 me dunkt eerder een reaktie tegen zichzelf; een onbevredigend resultaat, waaraan hij geleidelijk zou kunnen ten ondergaan. Bepaalde motieven keren wel terug, maar het materiaal en de aanpak zijn veranderd: plaatijzer heeft steen en hout grotendeels vervangen en ook formeel is er een opmerkelijk verschil, want de vormen worden hoekiger en weldra eveneens onderworpen aan een vereenvoudigingsproces. Zij zijn evenwel ook gekarteld, doorzichtiger, konstruktiever, zelfs wanneer Poot terugkeert tot de vertrouwde, harde materialen, zelfs wanneer hij de grenzen van het abstraheren verlegt en verruimt. De veranderde techniek, waarmee Rik Poot het latere en onthutsende resultaat zal bereiken dient zich eerst niet zo hoopgevend aan. Ik herinner mij een kruiswegscène, uitgevoerd volgens de verloren-wastechniek. Laat dit hoogreliëf hem toe een andere, voor hem nog onontgonnen techniek te beproeven? Zo ja, dan is zij als ‘statie’ in zijn ontwikkeling van belang, want de eerste al dan niet vermoede ommekeer. Technisch altans, want de allereerste drijfveer voor zowel de formele als inhoudelijke betekenis van zijn nieuwe werk is - het penseel!
- Sedert lang maak ik spontane (penseel-) tekeningen zonder erin te slagen hun beweging, hun vluchtlijn en hun spanning vast te leggen in een duurzame, harde materie...
De tekeningen waarover Rik Poot het heeft zijn bliksemsnelle, zenuwachtige, sterk geëmotioneerde penseeluitvoeringen met Oostindische inkt. Meteen heeft hij de bron aangeboord. Deze uitspraak is inderdaad een leidraad voor de gehele problematiek van zijn werk. Sommige van deze tekeningen zijn als het ware ideogrammen; andere suggereren onoverzichtelijke rijen gestalten als waren zij de gestolde ogenblikken van de ene of andere vitale dans. Zei Oskar Schlemmer niet, dat de dansende mens zowel de wet van het lichaam volgt als de wet van de ruimte, zowel het gevoel van zichzelf als het gevoel van de ruimte? De spontaneïteit, de ogenblikkelijkheid en de potigheid waarmee Rik Poot op het papiervel penseelt, herinneren bijna aan een automatisch schrift, waarvoor de hand nog wel de noodzakelijke maar vrij onbelangrijke schakel is
| |
| |
Rots door Rik Poot (verloren wasbrons, september 1969, verzameling Lefèvre).
voor een hevig beroerd onderbewuste van waaruit de talloze gestalten zich materialiseren. Vooral de ‘ideogrammen’ hebben sommigen vergeleken met Oosterse kalligrafie, hoewel in het schone schrift van Poot de menselijke gestalte alomaanwezig blijft. En, al is het vanzelfsprekend onzin in alles Zen-zin te willen ontdekken en al gaat Poot ongetwijfeld ook uit van de spontaneïteit als wezenlijke kreatieve bron, toch zijn de resultaten van deze tekenkunst minder ‘gekontroleerde spontaneïteit’ dan bij de Oosterse meesters.
Dikwijls overweldigend komt Rik Poot mij veeleer voor als een natuurkracht, gekanaliseerd langs een degelijk, ervaren vakmanschap, dat zowel ontbolsterend als remmend kan werken. In weerwil van het adembenemend geweld dragen sommige beelden toch de onmiskenbare sporen van deze remmingen, terwijl in andere beelden
| |
| |
Lichtend Land door Rik Poot (verloren was-brons, 1970, verzameling Timmermans).
alweer de spanning en de vluchtlijn tot het laatste onderdeel werden volgehouden dank zij hetzelfde vakmanschap, dat bij de andere remmend werkte. Hieruit vloeit me dunkt de soms ‘onafgewerkte’ indruk van sommige beelden voort en niet uit de plots afgebroken arm of een ander lichaamsdeel, waaraan R.H. Marijnissen deze ‘tekortkoming’ toeschrijft. Integendeel. Zoals de verbeelding achter een vlakke tekening zonder licht en schaduw toch een derde dimensie schept, zo voltooit ook de verbeelding alle zogenaamde onafgewerkte beelden van Poot, ongehinderd, want eensklaps niet
| |
| |
Oragon door Rik Poot (verloren was-brons, maart 1970).
meer gebonden aan tijd en ruimte. Datzelfde geldt trouwens voor de emoties die, juist door het plots onderbreken van hun zichtbare, tastbare draad, des te sterker worden benadrukt door ze plots vrij en ongebonden te laten uitdeinen. Wat er ook van zij, Rik Poot is er een sprekend voorbeeld van dat de tekenkunst van een artiest van het allergrootste belang is om zijn streven te herkennen, ook al kan zij terecht autonoom worden begrepen en gewaardeerd. Vooral bij Poot is zijn tekenkunst staalkaart en wegwijzer, want zel- | |
| |
den is de korrelatie tussen tekenkunst en beeldhouwkunst zo breukloos als bij hem. Elke dimensie ten spijt, want ook deze tekenkunst voerde hem tot de verloren-wastechniek: de enige die hem zou toelaten dezelfde emoties over te dragen in drie dimensies. En even belangrijk als het wit tussen de lijnen op het papiervel is nu de lucht tussen en in de bouwdelen van het beeld.
Op enkele jaren tijd heeft Rik Poot zo een vijftigtal beelden gegoten, een aantal dat inmiddels met tientallen is vergroot. Zij zijn de bewijzen van een grote arbeidskracht, de eerste reeds sluitende bekroning van zijn streven. De ‘tekeningen’ beginnen nu levensgroot te leven. Forse gestalten ontstaan vanuit hun kern, soms in volle aktie, gepijnigd, verscheurd, geëksalteerd of uitgehold, soms waardig, onaantastbaar, heersend, ongenaakbaar of in zichzelf gekeerd. Zij worden betrapt bij intieme bezigheden, niet als anekdoten maar als menselijke beweegredenen. Niet de gelouterde mens is het doel, maar de menselijke loutering, niet de vervreemde mens, maar de menselijke vervreemding, niet de voltooide mens, maar de menselijke voltooiing, niet de noodlottige mens, maar het menselijke noodlot. Zo dragen ook de menselijke gestalten van Rik Poot de sporen van de tijdeloze nederlagen en zegepralen van de mens van gisteren, van vandaag, van morgen, en niettemin zeer tijdgebonden omdat precies vandaag de mens en het menselijke als akute problemen worden gesteld. Is het de realiteit van vandaag, het is wellicht ook het realisme van nu. Zo is de wereld van Rik Poot terzelfdertijd een tijdsdokument, zoals eens de beelden op het fronton van de tempels. Met de beelden van Poot zou men een nieuw fronton kunnen bevolken als het getuigenis van een wereld, die noodgedwongen zijn ontbinding moet voltrekken om zich opnieuw uit zijn verstrooide delen te kunnen vormen, nieuwe levenskansen tegemoet, zoekend naar een innerlijke en uiterlijke anatomie. Dat is niet alleen een beeldhouwkunstig vraagstuk, maar ook een menselijk. In het werk van Rik Poot vullen zij elkaar zo wonderlijk aan, dat ik hem die onthullende versregels van Gerrit Achterberg zou willen meegeven:
‘Dan treedt uw lichaam uit mijn som,
uit hun verstrooiing. Alle.’
Het Verborgene door Rik Poot (brons, 1969, verzameling Maiersdorf).
|
|