| |
| |
| |
de homo bellicosus en zijn therapeuten
vlaams aandeel in het polemologisch onderzoek
henry m.v. buntinx
Geboren in 1930 te Hasselt, Studeerde politieke en diplomatieke wetenschappen. Graduate van het Center for Strategic Studies van de Georgetown University Washington. Was lange tijd politiek korrespondent in Groot-Brittannië, Engelssprekend Afrika en Bonn. Tans korrespondent voor verschillende Duitse, Engelse en Franse bladen op het gebied van de buitenlandse- en de defensiepolitiek.
Adres: Martelarenlaan 1, 3500 Hasselt.
Sinds enkele tijd wordt er ook in het Vlaamse land gewerkt aan plannen voor de systematische aanpak van problemen inzake oorlog en vrede. Dat gebeurt wel eens op een manier die omgekeerd evenredig staat tot de charismatische bewogenheid en de gekoesterde ambities, zodat het af en toe vrij rommelig uit de hand loopt. Hetgeen begrijpelijk is want het gaat per slot van rekening om een noviteit. Maar afgezien daarvan is het zonder twijfel hoopvol nieuws wanneer men weet dat het ‘Centre de Sociologie de la Guerre’ van de ULB - voorlopig de enige gespecialiseerde instelling in dit land - het bij gebrek aan kredieten nog altijd ééntalig Frans moet doen.
Interesse voor polemologisch en konfliktologisch onderzoek gaat terug op een internationale trend, waarvan het impakt op de publieke opinie wellicht nog groter is dan op de bewindslieden. Maar toch stelt men sinds kort aangescherpte belangstelling bij de overheid vast. Reeds in 1968 hield minister Harmel voor de plenaire UNO-Assemblee een oproep voor eng kontakt met de nu bijna 100 instituten voor vredesonderzoek over de hele wereld verspreid. De staten-leden zouden die instituten met specifieke researchopdrachten moeten gelasten en om de twee jaar zou sekretaris-generaal Thant een syntese-verslag van de werkzaamheden en rezultaten voorleggen.
Op nationaal vlak heeft de minister beloofd ernstige initiatieven met woord en toelagen te steunen. In 1969 ontving het Centrum van de ULB een bedrag ad 200.000 B.F. als tussenkomst in de financiering van het kollokwium ‘Vrede door Wetenschappelijk Onderzoek’. Hierbij kunnen sommigen aanstippen dat onze nationale bijdrage tot de terapie van de homo bellicosus nogal aan de modeste kant ligt, maar toch stemt het hoopvol dat die inspanning vanwege de overheid voortaan jaarlijks zal worden overgedaan. In 1971 kwam de KUL voor subsidiëring aan de beurt. Op 12 en 13 maart jl. ging te Leuven een kolloquium door tijdens hetwelk specialisten uit diverse landen zich bezig hielden met de grenzen van het aktieterrein en de metodes van de polemologie.
In de parlementaire sektor moet melding worden gemaakt van de pleidooien van kamerleden Dewulf (CVP), Coppieters (VU) en Geldolf (BSP) tijdens het debat over het budget van Buitenlandse Zaken. Konkrete voorstellen inzake organisatie-vormen werden niet gedaan, klaarblijkelijk omdat deze politici wel ergens aanvoelen dat het allemaal nog zo wat in de lucht hangt. Wel was er een kamerlid dat het mordicus te Antwerpen, Leuven en Gent wilde doen druppelen omdat het te Den Haag en Amsterdam regende en daarom - het princiepe van de minste weerstand indachtig - meteen voorstelde zich op Rölings Instituut te Groningen te aligneren.
| |
| |
Anderen zoals Coppieters denken in de richting van een instituut, origineel naar vorm en struktuur, dat inter-universitair kan optreden met de steun van Buitenlandse Zaken en Wetenschapsbeleid. Dat zegt nog niet veel maar toch kan worden aangestipt dat het goed is deze aangelegenheid niet eksklusief in handen van Nationale Opvoeding te geven. Voortgaande op de ervaring die men vooral te Parijs, Londen en Stockholm heeft opgedaan, mag ook Landsverdediging niet ontbreken. Dat geldt zowel voor sponsorship als voor medewerking bij research van specifieke items.
| |
Plaatsbepaling ad hoc.
Gunnar Myrdal van het Stockholmse Vredesinstituut (SIPRI) heeft mij tijdens een interview eens gezegd dat de polemologie omwille van haar prille jeugd ongelooflijk veel dilettanten aantrekt. Dat is juist. Het blok goedmenende wonderdoktoors groeit fors in tegenstelling tot het aantal technisch getrainde diagnostici en terapeuten. Vooral de ‘security-consumers’ (in tegenstelling tot de ‘security-makers’) borduren graag aan een eigen vlag om daarmee ladingen van het onmogelijkste koloriet te dekken. Maar met dat soort filosofische polemo-horoskopie komen wij niet waar wij moeten zijn. De eerste vereiste is objektief wetenschappelijk onderzoek op technologische basis. Het oorlogsprobleem hic et nunc is immers essentieel een technisch probleem, waarvoor intellektueel ballonvaren geen soelaas kan bieden.
Wij moeten derhalve weten welke de standplaats van de polemologie is. Zeer algemeen gezegd, wil zij wetenschappelijk de struktuur, de oorzaken en de belligene impulsen van het oorlogsverschijnsel onderzoeken zodat de irenologie (vredeswetenschap) daarmee haar profijt kan doen om vreedzame substituten voor deze belligene impulsen uit te dokteren. Vervolgens moet de polemologie streng worden gescheiden van de konfliktologie. Deze laatste is veel ruimer en houdt zich bezig met elke vorm van konflikt, gaande van de inter-menselijke spanningen over konflikten tussen organisaties tot en met de diverse vormen van struktureel geweld door middel van onderdrukking. Simplistisch zou men kunnen zeggen dat de polemologie een onderdeel is van de konfliktologie omdat zij een speciaal soort konflikt bestudeert, nl. de oorlog.
Aan het oorlogsprobleem zitten twee kanten vast: de diagnosis en de terapie, zij het op korte of op lange termijn. Diagnosis is het onderzoek naar de oorlog als verschijnsel zonder die in verband te brengen met de vrede. Vooral de Franse school van Gaston Bouthoul en het Brusselse Centrum leggen zich op deze discipline toe. Terapie op korte termijn houdt zich, uitgaande van de bestaande feitelijke situatie, bezig met de middelen die onmiddellijk kunnen worden aangewend om de onbevredigende toestand die wij nu kennen, stapsgewijze te verbeteren. Het gaat dus niet om ambitieuse design-terapie maar wel om praktisch stukjeswerk, waarbij de internationale veiligheid niet in het gedrang wordt gebracht. Voorbeelden zijn: het verdrag over het gedeeltelijk verbod van kernproeven, het non-proliferatieverdrag, het NATO-voorstel inzake gelijktijdige en symmetrische wapenreduktie in geheel Europa enz. Het reeds genoemde SIPRI-Instituut te Stockholm is hiervan een goed type. Terapie op lange termijn wordt veelal niet bedreven door technologen maar veeleer door sociologen, moralisten, filosofen en dergelijken. Hun opzet is ambitieuzer en vertoont de wel- | |
| |
bekende kenmerken van het ongeduld van de ekstreme kontestatiegroepjes. Men wil liefst zo vlug mogelijk een radikale verandering van het bestaande internationale bestel, zodat wij zonder slag of stoot ‘in het Nirwana van de eeuwige pacifilie’ zouden terechtkomen. De vredesinstituten van Oslo en Kopenhagen vertonen enkele trekken van deze zienswijze. Maar vanuit pragmatisch en empirisch standpunt bekeken is het de vraag of, gezien de facticiteit waarin wij leven, het allemaal geredelijk met paardemiddelen kan. Vandaar dat sommige kritici van deze richting de indruk opdoen dat er nogal wat veel aan intellektueel opiumschuiven wordt gedaan.
Deze summiere klassifikatie ad hoc laat voldoende zien dat op lange na niet alle polemologische onderzoekers het over de standplaats van hun discipline eens zijn, noch over het voorwerp van hun onderzoek. Dat heeft voor een niet onbelangrijk gedeelte te maken met de historiek van de polemologie en met de internationale situatie die wij vandaag kennen.
Polemologie is nog te zeer een allegaartje van beginselverklaringen die alle pretenderen de oorlog te onderzoeken om de vrede waar te maken. Maar daarmee hebben wij meteen een hele mond vol.
Om te beginnen is er onder de polemologen al maar weinig overeenstemming over het soort vrede waarnaar kan worden gestreefd. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen negatieve en pozitieve vrede. De eerste zou dan het eenvoudige afwezig-zijn van oorlog betekenen terwijl de tweede variëteit wordt gedefiniëerd als een nieuwe mentale ingesteldheid bij enkelingen, volksgroepen en zelfs bewindslieden. Voor het totstandbrengen van de pozitieve vrede voeren de voorstanders aan dat vooreerst de internationale strukturen zodanig moeten worden veranderd dat de behoefte aan oorlog doodeenvoudig wegkwijnt. Daarentegen dient te worden gezegd dat pozitieve vrede een werk zal zijn van zeer lange adem en dat wij ondertussen uit de aard der zaak verplicht zijn langs het stadium van de negatieve vrede om tot een ideale situatie te komen. De oorlog is immers niet uitsluitend een kwestie van verkeerde internationale strukturen; daarbij spelen in niet geringe mate psychologische en mentale elementen een rol. Polemo-terapie is een evolutief proces en ideale strukturen kunnen niet in batterij-stallen worden gefokt.
Vervolgens is ruim 95 t.h. van wat zich als polemologie aandient hoogstens partieel alhoewel relevant voorbereidend werk. Aan werkelijk multidisciplinair en interdisciplinair onderzoek zijn nog maar weinig instituten toe. Vooreerst is dat een kwestie van financiële middelen en ten tweede zien de polemologen nog niet goed in hoe dat interdisciplinair onderzoek op mekaar kan inspelen om tot een globale struktuur te komen. Vergeten wij niet dat het zoals bij alle jonge wetenschappen om een moeizaam zoeken en tasten gaat.
Ten slotte is er nogal wat binnenkamerse herrie over de taken, metodes, pretenties en grenzen van het polemologisch onderzoek. Vele kontroversen dreigen uit te draaien op het byzantinisme over het aantal engelen die op het puntje van een naald kunnen plaatsnemen. Was het allemaal slechts een kwestie van koreografie, smaak en kleur dan zou men daaraan nog niet te zwaar tillen. Maar de zaak zit nu eenmaal zó dat er gekwalificeerde onverkwikkelijkheden mee gemoeid zijn. Bij wijze van voorbeeld volgen hier twee aan twee enkele variëteiten van ‘richtingen’: waardevrije versus
| |
| |
waardegebonden polemologie; a-politieke en politiek geëngageerde polemologie; antigeweld polemologie en zij die onder bepaalde omstandigheden geweld toelaatbaar acht om nadien tot een geweldloze maatschappij te komen, etc.
| |
Start onder ongunstig gesternte.
De polemologie is aanvankelijk onder ongelukkige auguren vertrokken. En die invloed belast haar nog steeds.
In haar moderne vorm was zij aanvankelijk een reaktie tegen de nasleep van Wereldoorlog II en tegen de nucleaire situatie die na 1945 gevaarlijk begon te evolueren. Die situatie gaf aanleiding tot een bezorgdheid omtrent de organisatie van de veiligheid en een nucleair environment en precies deze trend vond de polemologie verkeerd. Zij opteerde resoluut voor curering en niet voor ‘maken wat er van te maken valt’.
Bij sommige polemologen werd het stilaan mode kritiek te leveren op de westerse politiek tgo. het kommunistische blok. Zij identificeerden zich met de typische unilaterale vorm van emotioneel pacifisme en richtten hun aanvallen op de bewapeningsmaatregelen van de westerse regeringen. Van die gelegenheid maakte de Sovjet-Unie gebruik om groots opgezet het klavier van de vrede te bespelen. Die houding had echter te maken met het feit dat Moskou toen nog niet over de A-bom beschikte terwijl de pacifiele longplayings uitvielen naarmate de bipolaire pat-situatie zich begon te aktualiseren. Hetzelfde verschijnsel heeft zich trouwens ook in Peking voorgedaan; over de kernbom als papieren tijger wordt momenteel niet meer gesproken.
Kortom, het met al te veel overgave psalmodiëren over de vrede was in de eerste naoorlogse jaren altans in het Westen een suspekt geval geworden en de polemologie deelde van de brokken. De wetenschap van de Internationale Betrekkingen en het vredesgericht Strategisch Onderzoek distanciëerden zich maar liefst van de nieuwkomer. En zo gebeurde het wel een keer dat de polemologie van geniepige subversie werd beschuldigd.
De ernstige en objektief-wetenschappelijke polemologie heeft zich mettertijd kunnen affirmeren maar daarmee waren de narigheden niet van de baan. Er hebben zich namelijk een gamma ekstremismen ontwikkeld, die wetenschap met charismatische agit-prop verwarren. Onbewust of opzettelijk proberen deze lieden ons tendentieuze recepten aan de hand te doen en wat vooral opvalt: die recepten zijn unilateraal bedoeld ten behoeve van het Westen terwijl wij weinig te horen krijgen over het sukses dat hun denkbeelden in de kommunistische landen op het rekest halen. Het is nu eenmaal zó dat wij in situaties van oorlogsgevaar of van daadwerkelijke krijgsverrichtingen minstens met z'n tweeën zijn en dat impliceert reeds dat unilateralisme niet deugt.
In de loop van de evolutie heeft zich een polarisering voorgedaan waarbij men aan de ene kant vindt de polemologen die een zekere diagnostische kennis veronderstellen vooraleer ernstig aan terapie kan worden gedacht terwijl daartegenover de futuristen zich opstellen, die de wagen voor de paarden willen spannen en kwistig met terapieën omspringen vooraleer de diagnosis ook maar uit haar kinderschoenen is gestapt. Dat betekent nu helemaal niet dat alle terapie moet wachten totdat de diagnosis volledig af is. Artsen
| |
| |
wachten ook niet op volledige kennis omtrent de verschijnselen van een ziekte vooraleer te pogen de patiënt te genezen. De terapie zal echter behoedzaam en met kleine stapjes worden toegepast. Een radikaal paardemiddel zou immers het omgekeerde effekt kunnen sorteren. Men weet immers niet of er geen onvoorzienbare nevenverschijnselen kunnen optreden.
| |
Zorg voor de overgangstijd.
Mede ter oorzake van die binnenkamerse kontroversen over de standplaats van de polemologie, dreigt de voornaamste en meest dringende opdracht hic et nunc in de kou te komen staan. Deze heeft te maken met een overgangsstrategie, die geleidelijk tot een vreedzamer wereld moet leiden, maar waarbij de grootste zorg moet worden besteed aan het permanent in stand houden van het precaire machtsevenwicht. In een nukleaire situatie is dat meer dan noodzakelijk. Of men dat graag heeft of niet, is een kwestie die vanuit faktisch standpunt helemaal irrelevant is.
Dat betekent echter niet dat het status quo op zijn huidig intensiteitsniveau moet worden aangehouden. Integendeel, alle mogelijke middelen om dat niveau oordeelkundig en zonder risiko's te drukken, moet worden aangewend. Dat is de opdracht van de polemoterapie op korte termijn. En het veronderstelt het afsluiten van akkoorden tussen de betrokken partijen. Echter zodanig dat geen van alle bij de operaties profijt kan binnenruiven.
Het geleidelijk drukken van de bewapeningsdrempel is één zijde van de polemologische medalje. Van de andere kant moet de polemologie ook op de verre toekomst zijn gericht. Het is een inherent-menselijke verzuchting naar ideaal beters, die de impetus geeft tot grootse pacifiële projekten. En dat is ook maar goed zo. Nochtans mag daarbij niet worden vergeten dat principieel van de huidige bestaande situatie moet worden vertrokken. Het gevaar is reëel dat men onder invloed van al te veel opgewondenheid de toekomst in het heden zou gaan zien, precies zoals er lieden zijn die doen alsof zij zich de toekomst herinneren en het verleden prefigureren.
Omdat het huidige evenwicht berust op een uiterst subtiele interaktie tussen enerzijds de balance-of-forces en anderzijds de balance-of-terror, die op elk ogenblik kan worden verbroken doordat een van de beide supermachten zijn arsenaal kwantitatief optrekt ofwel door technologische break-through kwalitatieve superioriteit bereikt, is samenwerking tussen empirische hic-et-nunc diagnostici en terapeuten en aan de andere kant de futuristen langs beide zijden van de Oost-West scheidingslijn noodzakelijk. Beide wijzen van aanpak in de polemologie moeten mekaar aanvullen en desnoods korrigeren. In geen geval mogen zij tegenstanders in de politieke betekenis van het woord worden. Zonder het faktisch empirisme van de common sense en de rezultaten van het onder-zoek-op-korte-termijn, loopt vredesonderzoek (hoe goed bedoeld dan ook) het gevaar ofwel uit te monden in onefficiënte eksercities, in illusoire wereldverbetering en onrealiseerbare alternatieven voor maatschappij-aanzuivering ofwel akademismen te konstrueren, die geen kans van realisatie hebben.
Anderzijds mag de polemologie-op-korte-termijn niet vergeten dat zij het bestaande status quo moet helpen overwinnen. M.a.w. zij moet realiseerbare modellen voor vreedzamer strukturen uitknob- | |
| |
belen, die in zich reeds de aansluiting mogelijk maken op verdere nog grootser projekten. De veiligste weg daartoe is te werken binnen het huidige systeem van het machtsevenwicht omdat dit een faktisch gegeven is en niet helemaal kan worden vervangen door een idealistisch-legalistische konstruktie. Risiko's, eksperimenten en andere kreatieve lukse-paarden zijn onder geen beding toelaatbaar bij het sleutelen aan de vredesproblematiek. Tenminste niet zolang wij in een situatie van internationaal ideologisch antagonisme moeten leven.
Het gevaar dat strategen in het status quo blijven steken, is niet denkbeeldig. Omdat zij in eerste instantie met de situatie hic et nunc begaan zijn, kan het gebeuren dat zij de grote pacifiële doeleinden uit het oog verliezen. Aan elke specialisatie is eigen dat zij het gevaar loopt het geheel van de delen over het hoofd te zien. Daarom moeten de polemoterapeuten die finalistisch tewerk gaan en dus op lange termijn projekteren, aansluiten op de rezultaten van de onderzoekers die met de huidige situatie begaan zijn. Die samenwerking moet wetenschappelijk gebeuren en niet politiekgeëngageerd; zoniet is het effekt nihil. De geruchten volgens dewelke er hier en daar een machtsstrijd binnen de polemologie aan gang is, drong intussen al tot in de knollentuin door. Een interrichtingen dialoog binnen de polemologie is evenzeer noodzakelijk als multi-disciplinair onderzoek m.b.t. het oorlogsverschijnsel. En is een punt waarover de initiatiefnemers bij ons te lande mogen nadenken vooraleer zij de polemologie in Vlaanderen een zekere vorm van institutie geven.
| |
Initiatieven in Vlaanderen.
Tijdens onze verkenningstocht door Vlaanderen hebben wij notitie kunnen nemen van heelwat individuele en georganiseerde initiatieven, die voorlopig altans jaloers-angstvallig in gouden schrijntjes worden uitgekiend. Wij ontkomen niet aan de indruk dat iedereen zo wat zijn eigen plannetje koestert. Van brede samenwerking en organisatie is nog maar weinig of niets te bespeuren. Tenzij dan dat de ambities gevaarlijk hoog liggen.
Natuurlijk wordt er zo wat overal ‘aan polemologie gedaan’. Maar dan toch meestal op een ‘beschouwende’ wijze. Dat kan al niet anders, precies omdat er geen koördinatie bestaat. Het is ronduit onmogelijk individueel aan ernstig wetenschappelijk polemologisch onderzoek te doen. Meer nog, het zal zelfs onmogelijk zijn op gekoördineerde basis van een Vlaams polemologisch onderzoek te spreken. Zoiets kan al niet in landen zoals Nederland, West-Duitsland en Frankrijk waar men toegeeft zich uitsluitend toe te leggen op specifieke case-studies.
Het doet dan ook wat pretentieus aan wanneer men in ons land bepaalde personen hoort dagdromen over het oprichten van instituten voor vredesonderzoek, konfliktologie, polemologie en wat weet ik veel. Noch de financies noch het research-personeel zijn daarvoor voorhanden. Bovendien ontbreekt elke tradtitie in dat soort research; wij moeten het allemaal nog van het buitenland leren. Het is niet omdat hier en daar in de dialoog-klubjes of op de studievergaderingen van onze organisaties ‘over’ polemologisch onderzoek wordt gepraat, dat wij al aan werkelijk polemologisch onderzoek toe zijn. En wat zeker veel te wensen overlaat,
| |
| |
is de systematiek van aanpak. Het is ons opgevallen dat op de meeste kollokwia die van bij of van verre iets te maken hadden met de polemologische problematiek een Sammelsurium van referaten aan mekaar werden geregen, die kilometers ver uit mekaar liggen. Welnu, dat is niet de wijze waarop de zaak moet worden aangepakt.
Enkele initiatieven in het Vlaamse land hebben dit begrepen en pogen het minder ambitieus aan de dag te leggen, maar dan hopelijk des te efficiënter.
Het ‘Centrum voor Konfliktstudie’ te Antwerpen kan de indruk verwekken dat het verder wil springen dan zijn stok lang is. Nochtans blijkt uit de laatste informatie die wij daarover ontvingen dat de initiatiefnemers rustigaan willen van start gaan. Twee deelproblemen krijgen vooralsnog de aandacht: de polemologie (de cases worden niet gespecifieerd), de konflikten in de ontwikkelde gebieden (sociale konflikten, konflikten in de administratie, enz.). In die aanpak zit al iets, alhoewel wij liever hadden gezien dat men zich in elk der twee groepen voor nog meer specifikatie had uitgesproken. Bij het overlopen van de lijst der medewerkers is ons opgevallen dat de groepen sociologie en moraalfilosofie overwegen. Hetgeen ons vooral voor wat het punt polemologie aangaat, niet al te judicieus voorkomt.
Aan de KUL is er een leerstoel in de polemologie. Prof. Werck, die de titularis is, spreekt liever van ‘theory of the causes of war’. En eerlijk gezegd, treden wij zijn standpunt bij. Daardoor wordt immers duidelijk dat de KUL zeer pragmatisch wil van start gaan. Men wil niet aan verre-toekomst-filosofie doen maar wel beginnen met een ernstig onderzoek naar de oorzaken van het oorlogsverschijnsel als dusdanig. En ook dat gebeurt behoedzaam. In de allereerste faze moet worden uitgemaakt welke de beste manier van aanpak is. Omdat de polemologen van hun discipline een verwarde zaak hebben gemaakt, wil men eerst klaarheid en een verantwoord en pragmatisch uitgangspunt.
Ongeveer langs dezelfde krachtlijnen wordt aan de Koninklijke Militaire School te Brussel gedoceerd. Ambitieuse kursussen over polemologie staan niet op het programma, eenvoudigweg omdat men zich best realiseert dat een dergelijk design-projekt onmogelijk is. Wel worden tijdens seminaries case-studies van specifieke en praktische items uitgediept. De approach ligt hier uiteraard ietwat anders dan bij burgerlijke studiegroepen. Zo komt het dan dat in het kader van de leerstoel ‘Defensieproblemen’ het vraagstuk van de oorlog wordt behandeld als aktiemiddel van de politiek. Dat is te verklaren door het feit dat de strijdkrachten essentieel een instrument zijn in de handen van de burgerlijke politieke overheid. Tijdens konferenties wordt in het kader van de interstatelijke betrekkingen aandacht besteed aan de machtsbetrekkingen, die beogen de wilsoppositie tussen staten te breken door dwang. Omwille van het defensief karakter van de strijdkrachten wordt de polemologie gezien als ‘theory of the causes of war’ maar dan in het perspektief van de preventie van oorlog. Polemologie op lange termijn kan niet het voorwerp uitmaken van onderzoek en wel bepaald omdat de taak van de strijdkrachten niet uitstijgt boven het verhinderen van oorlog hic et nunc en op korte termijn.
Het is best mogelijk dat er nog op andere plaatsen in Vlaanderen
| |
| |
initiatieven in de maak zijn. Dan wordt het tijd dat alle geïnteresseerden uit hun oesterschelp komen en de koppen bij mekaar steken. Want koördinatie is de eerste vereiste om onnodige proliferatie, dubbel gebruik en versnippering van inspanningen te vermijden.
| |
Organisatie.
Toen op 28 oktober 1970 de ‘Deutsche Gesellschaft für Friedensund Konfliktforschung’ werd opgericht, onderstreepten de stichters dat het vooralsnog in de Bondsrepubliek onmogelijk is een groots opgevat polemologisch instituut op de rails te zetten, laat staan een vormingsinstituut voor specialisten-polemologen. De Gesellschaft wil zich voorlopig bezighouden met het koördineren van de bestaande initiatieven, uitgaande van privé-organisaties, kerken en van de industrie. Bovendien zou een inventaris worden opgesteld van alles wat tot nogtoe in de Bondsrepubliek werd gepresteerd en gepubliceerd. In Nederland werd kort geleden op dezelfde manier van start gegaan.
Tussen instituten met een overall aktieradius en werkgroepen met beperkte opdrachten bestaat een fundamenteel onderscheid. Dat werd ons duidelijk gemaakt door Prof. Kaiser van de Saarbrücker Universiteit, die in opdracht van de Volkswagen Werke een rapport over de organisatie van de polemologie heeft opgesteld. Ook hij is de mening toegedaan dat een grootscheeps opgevat instituut enkel mogelijk is op internationale basis. Dat kan dan op twee manieren: ofwel wordt alles gecentraliseerd op Westeuropees niveau ofwel streeft men naar een koördinatie van nationale instituten, waarbij deze laatsten onder mekaar aan taakverdeling doen. Het inter-disciplinair karakter en het aantal onderzochte items worden op een internationaal instituut zo ruim mogelijk gehouden terwijl de werkgroepen zich tot cases beperken maar dan zo diep mogelijk graven. Daarvan uitgaande suggereert Prof. Kaiser dat men zich in de beginfaze beperkt tot het samenbrengen van alle deskundigen en kompetente geïnteresseerden in één of meerdere op elkaar afgestemde werkgroepen. Pas in de toekomst ziet hij de mogelijkheid om die werkgroepen te laten konvergeren in één overkoepelend instituut, dat niet bij één universiteit mag worden aangehecht omwille van de notoire gevaren. Als voorlopig dak boven de werkgroepen ziet hij een soort pluralistisch gedoseerde Nationale Stichting, die de onafhankelijkheid, de objektiviteit, de onkreukbaarheid en de onpartijdigheid van het onderzoek in de werkgroepen moet waarborgen en de financiële steun oordeelkundig distribueert volgens objektieve kriteria. De Stichting moet toelagen kunnen ontvangen van overheidswege maar ook van privé-zijde. De donaties van de Volkswagen Werke in West-Duitsland staan hier als model. Nochtans mogen noch de overheid noch de privé-sponsors enige zeggingsschap hebben in de onderzochte items. Behalve voor bepaalde opdrachten van overheidswege, moet vooraf worden
gegarandeerd dat de Stichting de rezultaten van het onderzoek kan publiceren zonder dat de donatoren een veto kunnen stellen.
De Stichting moet zo ruim mogelijk worden samengesteld. Universiteiten, industrie, vakbonden, kerken, strijdkrachten, pedagogische associaties, pers en andere organisaties duiden elk hun vertegenwoordigers aan. Bovendien is het noodzakelijk dat de Stichting geassocieerde leden uit het buitenland en zelfs uit de Oosteuropese
| |
| |
landen aantrekt. Voor dit laatste komen afgevaardigden in aanmerking uit de kleine Oosteuropese landen, waarmee de Belgische diplomatie biezondere betrekkingen onderhoudt en dan denken wij vooral aan Polen, Roemenië en ook wel Joegoslavië. Dat heeft vooral zijn belang omdat praktische polemologie eng moet aansluiten op de politieke aktiviteiten van het ogenblik. Terzelfdertijd stelt men een voorbeeld van Oost-West interpenetratie.
Het samenstellen van werkgroepen zal in onze situatie niet het moeilijkste punt zijn. Anders is het gesteld met de oprichting van een Stichting. Men kan natuurlijk verwijzen naar formules zoals het inter-universitair Koninklijk Instituut voor Koninklijke Betrekkingen te Brussel. Maar het moet ons van de tong dat - afgezien van het verdienstelijke werk binnenshuis - het K.I.I.B. geen al te best voorbeeld is van een instelling die een moderne, sociaal-gerichte en open politiek naar buitenuit voert. Wanneer de Stichting (en later het Polemologisch Instituut) om praktische redenen bij het K.I.I.B. zou worden aangehecht en het de ‘selekte’ plooien van zijn gastheer aanneemt, gaat het falikant fout. Polemologie moet in een glazen huis worden beoefend. En wel omdat polemologie zich per definitie in de publieke dimensie moet bewegen opdat zij haar informatieve en pedagogische taak naar behoren kan vervullen. Polemologie meer nog dan Buitenlands Beleid is omwille van de bikkelharde realiteit van ons aller environment de zaak van jan en alleman en niet enkel van een groepje kamer-geleerden. Dat is al zó voor de polemologie als diagnosis van de sociale etterbuil die de oorlog is, maar meer nog voor de terapeutische aanbevelingen die zij zonder risiko meent te kunnen doen. |
|