naar een vereniging voor sociaal-kultureel werk’, waarin het ‘vormingswerk’ een heel belangrijke plaats is gaan innemen
Vanuit deze achtergrond willen we proberen een viertal verschijnselen te projekteren waarover het jongste jaar wat beroering is geweest: de affaire-Spillebeen, het Jong-Davidsfonds, twee studiedagen van het Nationaal Bestuur DF, het DF-kongres 1971.
De affaire-Spillebeen was een zaak die het Davidsfonds van buitenaf werd opgedrongen. De meerderheid van het leeskomitee (er was slechts één advies negatief) had positief geadvizeerd over de uitgave van Steen des Aanstoots. In 1964 al had dr. M. Vandekerkhove op het kongres gezegd dat ‘het DF op stuk van zijn boekenuitgaven misschien ook iets van “zijn preutsheid” zou kunnen afleggen zodanig dat een meer menselijke een ruimere en vrijere menselijke problematiek in zijn boeken aan de orde kon worden gesteld’. De uitgave van Spillebeens Steen des Aanstoots kon in het licht van deze tekst beoordeeld worden, zoals voordien de uitgave van Iets van warmte van Herman Leys, Het achtenvijftigste facet van Hannelore en zelfs Met zeven aan tafel van Johan Daisne. Kortom het eerder muffe DF-imago werd doorbroken. Maar laten we pogen de reaktie te verklaren die in behoudende kringen tegen de uitgave van dit boek door het Davidsfonds is gegroeid. Gaat het echt om de erotiek in dit boek? Of vreest men dat het DF mede door het doorbreken van dit taboe ook verder op de weg zou gaan die door de zgn. progressieven wordt bewandeld? Een weg die door Gaston Claes in de Gazet van Antwerpen met een verkrampt hart wordt bekeken en vermaledijd in naam van... ja, eigenlijk in naam van het eeuwenoude verbond tussen Vlaams en katoliek, dat het Davidsfonds na 1964 toch wel is gaan relativeren en meer ‘postkonciliair’ is gaan zien. Het was verdacht dat Gaston Claes - nog vóór het boek was uitgegeven - de vraag stelde of het Davidsfonds harakiri wilde plegen, en daarmee het DF weer in zijn ‘hokje’ wilde duwen. Het was nog verdachter na het kongres van 17 april 1971 - toen uitdrukkelijk werd verklaard dat het DF ‘Vlaams’ en ‘katoliek’ bleef -
dezelfde journalist in dezelfde krant opnieuw zijn eeuwige steun te zien toezeggen aan het verloren Davidsfondsschaap dat gelukkig naar de Vlaams-katolieke stal (een heel ‘zuivere’ dan) was teruggekeerd.
Er is al zoveel geschreven over de affaire-Spillebeen, alleen nog even dit: het Davidsfonds is geen uitgeverij van pornografie, het Davidsfonds oordeelde dat Steen des Aanstoots niets met pornografie had te maken (zie Clem de Ridder in De Nieuwe van 23-4-71), maar anderzijds is hier een aanhaling uit het DF-Memorandum op zijn plaats, dat ‘het DF vrij en zelfstandig zijn standpunten en aktie bepaalt, niet gebonden aan politieke of kerkelijke strukturen’. Dit geldt evenzeer voor kranten en hun journalisten. Zij hoeven het DF geen bepaalde gedragslijn te dikteren.
De affaire-Spillebeen bracht volgens ons overigens nog maar eens aan het licht hoe bedroevend het gesteld is met onze Vlaamse pers. Dat toonden de twee ‘misleidende’ artikelen aan in de Gazet van Antwerpen aan deze zaak gewijd. Dat bleek nog duidelijker uit een schaamteloos stukje in Kerk en Leven waarin de hoofdredakteur van dit blad ook ‘zijn’ oordeel gaf zonder Spillebeens boek te hebben gelezen. Je gaat je vragen stellen over de beroepsetiek van sommige journalisten en naar de machtspositie waarvan ze misbruik maken.
Er is het Jong-Davidsfonds, zoals elke organizatie van jonge volwassenen op zoek naar een nieuw gelaat. Jong, dus soms onervaren, ongeduldig en radikaal. Met de duidelijke bedoeling een avant-garde beweging te zijn, grondig aangegrepen door de sociale onrechtvaardigheid van deze tijd en van deze wereld. Dus in essentie maatschappijkritisch ingesteld. In een veelgeprezen werkboek heeft de JD-top een paar jaren geleden zijn bedoeling en zijn streven neergeschreven. Men kan dus niet beweren dat men niet weet waar jong-Davidsfonds ideologisch te situeren is. Of men er het etiket ‘marxistisch’ op moet plakken zoals Manu Ruys in De Standaard van 20-4-71 doet is een andere vraag. In alle geval is het JD op zoek naar ‘alternatieve’ vormen van denken en handelen, kortom van leven.
En dat lijkt ons een essentiële taak van JD, die m.i. niet indruist tegen de basis-solidariteit met het DF - dat toch óók in evolutie is. In deze zin lijkt het Jong-Davidsfonds ons moeilijk weg te denken uit het Davidsfonds - ook al treden kommunikatie- en andere stoornissen op; die zijn er om uitgepraat te worden. Ergens pleit het toch voor het Davidsfonds als het de openheid kan opbrengen meer kansen en ruimte te scheppen voor een Jong-Davidsfonds dat men wel eens een ‘stootgroep’ heeft genoemd.
Zoals het Jong-Davidsfonds wil ook het DF het vormingswerk ernstig nemen en vermijden dat tengevolge van vrijblijvend gepraat alles bij het oude blijft. Met het oog daarop hield het Nationaal Bestuur van Davidsfonds in het begin van dit jaar twee studiedagen waarop men probeerde het reeds geciteerde Memorandum om te zetten in termen van werkdoelen en werkterreinen.
Daaruit groeiden een zestal prioriteiten waarmee men in het Davidsfonds als vereniging voor sociaalj-kultureel werk vooral bezig wil zijn tijdens de komende jaren, hetzij door er informatie over te verschaffen hetzij door bewustmakend te werken (persoonlijke oordeelsvorming), hetzij door tot aktie en engagement te stimuleren (op internationale en systematische wijze processen op gang te brengen die moeten leiden tot gedrags- en strukturele veranderingen). Deze zes prioriteiten luiden: 1. Streekontwikkeling, ruimtelijke ordening, leefmilieu; 2. Kultuurbeleid; 3. Derde wereld; 4. Vlaamse Beweging; 5. Religieuze dimensie van het menselijk bestaan; 6. Gezin, opvoeding, seksualiteit. Men wil er bij voorrang mee bezig zijn, naast de voortdurende programmatische begeleiding van de meer dan 600 afdelingen.
Het kongres 71 werd al direkt in het licht van deze tematiek geplaatst. De vier sekties (Ruimtelijke ordening, leefmilieu, kulturele raden, Brussel na de grondwetsherziening) sloten direkt aan bij de vastgelegde prioriteiten. In hun opbouw waren ze zeer dynamisch opgevat: geen praatkongres maar een samenkomst waar kaderleden bruikbaar materiaal vonden voor het plaatselijk en regionaal werk (Filmgesprek over problemen van ruimtelijke ordening, observatietechnieken n.a.v. een Leuvense krottenwijk, videoprojektie van SOS-natuur met televisiegesprek, konfrontatie met een aktiegroep rond het leefmilieu, leergesprek over luchtvervuiling, watervervuiling en natuurschendingen, ervaringsgegevens i.v.m. kulturele raden (stedelijke, niet-stedelijke en gewestelijke), een paneelgesprek tussen vertegenwoordigers van de verschillende onderwijsnetten (rijks, katoliek en gemeentelijk) in het Brusselse met het oog op de toekomst van het Nederlandstalig onderwijs aldaar).
Van elk van de sekties werd een rapport met adviezen naar voren gebracht ten behoeve van het Nationaal Bestuur dat voor de verdere verwerking ervan verantwoordelijk is. Want dit is duidelijk: sociaal-kultureel vormingswerk dat zou blijven steken in vrijblijvend gepraat of alleen in persoonlijke oordeelsvorming, is die naam niet waardig.