Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBalans van de Nederlandse verkiezingsprogramma's inzake het Buitenlandse Kulturele Beleid.De opmerking tegenover mij geuit in 1969 als zou de kleinste politieke partij in Nederland - het Gereformeerd Politiek Verbond met dhr. P. Jongeling als woordvoerder - de enige partij zijn die gestalte wist te geven aan een vastomlijnde buitenlandse kulturele politiek, is voor mij (nu de verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal in Nederland weer voorbij zijn) een gerede aanleiding geweest, de verkiezingsprogramma's aan een onderzoek te onderwerpen op de volgende drie punten:Ga naar eind(1)
| |||||||||||
Buitenlands kultureel beleid meer nodig dan ooit.Er zijn meerdere redenen te noemen, waarom een evenwichtig, vastomlijnd en verantwoord buitenlands kultureel beleid broodnodig is. Daar is allereerst de westelijke helft van ons werelddeel, die, ondanks de vele ‘groeistuipen’ op weg is naar een grotere eenheid. Het paradoksale verschijnsel heeft zich tijdens de kabinetsperiode '67-'71 voorgedaan, dat de grote partijen in Nederland, die zeggen zo Europees te denken, de uitdaging die in deze ontwikkeling gelegen is aan het adres van onze kultuur, helemaal niet of lang niet voldoende aanvaard hebben, maar hebben overgelaten aan het G.P.V., een partij die nu niet bepaald overloopt van entoesiasme over het één-wordende Europa.Ga naar eind(2)
Wil onze kultuur in dit ‘nieuwe’ Europa niet ten onder gaan of van zeer ondergeschikt belang worden en onze taal de rol toebedeeld krijgen van een ‘patois-op-hoog-niveau’ dan zullen we ons als Nederlandstalige gemeenschap daarvoor moeten inzetten. Dit heeft in veel gevallen tot gevolg dat daarvoor financiële uitgaven gedaan moeten worden. En daaraan ontbreekt de wil nogal eens in ons taalgebied. Een zich spiegelen betreffende deze zaak aan het voorbeeld dat door Duitsland en Frankrijk gesteld wordt, kan geen kwaad. Van deze EEG-landen is bekend dat ze miljoenen over hebben voor de behartiging van hun kulturele belangen in het buitenland. | |||||||||||
Wat zeggen de ‘Kristelijke Drie’?De afgelopen kabinetsperiode hebben de grote Kristelijke partijen voor een zeer belangrijk deel uitgemaakt welk beleid gevoerd zou worden. Het is van belang allereerst hun programma's op bovengenoemde punten te onderzoeken.
De Katolieke Volkspartij gaat de kulturele bewustwording van de Ne- | |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
derlander zeer ter harte, maar ten opzichte van een buitenlands kultureel beleid wordt volstaan met de politiek nietszeggende doelstelling: ‘In het kader van de buitenlandse politiek een Nederlands internationaal cultureel beleid vormen’Ga naar eind(3). In de kringen van de Anti-Revolutionaire Partij komt men, als gesproken wordt over ‘Europese samenwerking’, tot de vaststelling dat onder meer ook op kultureel gebied ‘de nationale grenzen aan betekenis’ verliezenGa naar eind(4).. Enige inhoud wordt daaraan verder in het ‘Program van aktie’ niet gegeven. Tenslotte wordt in het ‘Werkprogram van de CHU’ de opmerking gemaakt, dat ‘een hechte Europese samenwerking op bovennationale basis (...) tot één der belangrijkste doelstellingen van het Nederlandse buitenlandse beleid moet blijven behoren’Ga naar eind(5).
Gezamenlijk hebben deze drie partijen ook een program het licht doen zien. De hoop, dat dit ‘Gemeenschappelijk urgentieprogram’ goed zal maken wat in de afzonderlijke programma's ontbreekt, vervliegt naarmate de lezing vordert. | |||||||||||
Nieuwe Liberale wegen?Om de huidige regeringskombinatie recht te doen is het eis van billijkheid nu het liberale verkiezingsprogram na te slaan op de door ons gestelde punten van onderzoek. Blijkens de titel van hun verkiezingsprogram begeven ze zich ‘op nieuwe wegen’. Helaas meen ik dit ‘nieuwe’ ernstig in twijfel te moeten trekken als het gaat over het uitzetten van de koers betreffende het buitenlands kultureel beleid. Wel wordt gesteld: ‘Het bevorderen van de verbreiding van de Nederlandse cultuur in het buitenland’Ga naar eind(6), maar ook hier valt niets te bespeuren van enige konkretisering. Tenminste als zodanig kan ik de toevoeging ‘Bekendheid met de cultuur van een land vergemakkelijkt alle contacten op elk niveau en over elk onderwerp’ onmogelijk zien. Het is al politieke mist wat de klok slaat.
Die mist wordt zo mogelijk nog dikker als ik in de paar regels die gewijd zijn aan de Benelux lees, dat ‘een ander terrein van samenwerking bijvoorbeeld is het culturele’. Wie dan denkt iets te lezen te zullen krijgen over kulturele integratie van Noord en Zuid komt wel heel erg bedrogen uit. De tekst vervolgt met de volgende volzin: ‘Hierbij is een intensivering van contacten tussen Franstalige en Nederlandstalige cultuur van grote betekenis’Ga naar eind(7). De vraag dringt zich op: ‘Aan wiens adres zijn deze woorden gericht?’ Dit liberale geluid uit Nederland moet de Franstalige Belgen toch wel bijzonder aangenaam en tegelijk geruststellend in de oren klinken. Ze hoeven zich in het geheel geen zorgen te maken als in de toekomst de banden tussen Noord en Zuid eens wat nauwer aangehaald mochten worden. | |||||||||||
Wat stelt de ‘alternatieve concentratie’ in uitzicht?In hun streven de duidelijkheid in de Nederlandse politiek te bevorderen is de oppositie erin geslaagd te komen tot een zekere blok-vorming. Binnen dit blok zijn een aantal vaste afspraken gemaakt, die geresulteerd hebben in de vorming van een schaduwkabinet. Het is dus niet onbelangrijk te vernemen wat de partijen, die deel uitmaken van deze koncentratie in hun verkiezingsprogramma's uitspreken omtrent de koers die t.a.v. het buitenlands kultureel beleid door hen zal worden uitgezet in het geval ze tot regeren geroepen worden.
Betreffende de kulturele integratie Noord-Zuid spreekt D'66 zich zonder enige terughoudendheid uit over wat nagestreefd moet worden: ‘Het Benelux-verdrag biedt de mogelijkheid de culturele banden van Nederland en het Nederlandstalige gedeelte van België te verstevigen. Hieraan zou meer concrete vorm kunnen worden gegeven door een Raad voor de Nederlandse cultuur in te stellen’Ga naar eind(8). Jammer genoeg hebben ze deze duidelijke lijn niet doorgetrokken naar het hoofdstuk dat handelt over de ‘Internationalisering van het onderwijs’. Daarin wordt wel gesteld, dat ‘de Minister van Onderwijs het internationale beleid bepaalt op het terrein van het onderwijs en het uitvoert’Ga naar eind(9), maar enige inhoud wordt aan deze woorden niet gegeven.
Noch in het program van de Partij van de Arbeid, noch in dat van de Politieke Partij RadicalenGa naar eind(10), de beide andere bondgenoten, wordt ook maar één woord gerept over het te voeren buitenlands kultureel beleid. Ook in de ‘Hoofdlijnen van een regeringsprogram’, het gezamenlijke verkiezingsmanifest van de deelnemers aan de ‘alternatieve concentratie’ valt niets te lezen over kulturele integratie (waar is de inbreng van D'66?); evenmin wordt de verantwoordelijkheid gesteld van Nederland betreffende de bevordering van het Nederlands in de wereld. Van enig ‘alternatief’ beleid is in dit opzicht in het geheel geen sprake. | |||||||||||
De Nederlandse kultuur in de wereld.In het begin van deze bijdrage heb ik de opmerking doorgegeven als zou het G.P.V. de enigste politieke partij in Nederland zijn, die gestalte wist te geven aan een inhoudvolle buitenlandse kulturele politiek. Het spreekt vanzelf dat we met meer dan gewone belangstelling het verkiezingsprogram, dat verwoord is in ‘Balans van Nederland 1971’, op de al eerder genoemde drie punten hebben onderzocht.
Over de kulturele integratie van Vlaanderen en Nederland wordt met zoveel woorden niet gesproken. Dit aspekt gaat min of meer schuil in het ter bevordering voorgedragen samenwerkingsverband van de kleine Noordzee-staten. Door deze samenwerking zouden o.a. ‘de taalen cultuurbelangen’ kunnen worden bevorderd.
Overlopen aan duidelijkheid doet deze tekst niet, juist omdat een welomschreven begripsbepaling ontbreekt. Maar dit gemis wordt ruimschoots goed gemaakt door datgene wat is opgenomen onder het hoofd ‘De Nederlandse cultuur in de wereld’. Hierin wordt de kiezer konkreet voor ogen gesteld wat op dit punt gerealiseerd dient te worden. Maar oordeelt u zelf: ‘Nederland dient zich sterker - ook in financieel opzicht - in te spannen voor de kennis en bekendheid van de Nederlandse taal en cultuur buiten onze grenzen. Dit kan o.m. geschieden door financiële steun aan leerstoelen Neerlandistiek in het buitenland en aan oprichting van instituten. Stichting van een Nederlands instituut in Rijsel (Frans-Vlaanderen) is van groot belang voor de bewaring van de laatste resten van de Nederlandse cultuur in dat gebied. Onze cultuurpolitiek dient zich met name te richten op de landen van de Europese Gemeenschappen - o.m. omdat bij de samenwerking op Europees niveau het Nederlands maar al te gemakkelijk als tweederangstaal wordt aangemerkt naast de in praktijk “primaire” talen als Frans en Duits - en op landen als Zuid-Afrika en Indonesië, waar voor onze taal een meer dan gewone belangstelling mag worden verwacht’Ga naar eind(12). | |||||||||||
Slotbeschouwing.Het ware te wensen geweest dat deze ‘klare taal’, die aan duidelijkheid niet te wensen overlaat in alle verkiezingsprogramma's even krachtig had doorgeklonken. Helaas moet, zoals ik heb trachten aan te tonen, worden vastgesteld, dat men | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
óf zich hult in een volkomen stilzwijgen over deze voor onze kultuur zo belangrijke zaak óf het niet verder heeft weten te brengen dan het poneren van enige, meestal zeer algemene vaagheden. Men is geneigd te denken dat bij de opstelling van deze programma's van de gedachte is uitgegaan, dat de gemiddelde Nederlander zich toch niet druk maakt over het ‘kulturele erfgoed’. Het moet gezegd worden, dat dit toch wel een schrille tegenstelling vormt met de zo dikwijls aangeheven kreet, dat het nu eindelijk eens tijd werd dat er duidelijkheid in de Nederlandse politiek kwam.
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het overgrote deel der Nederlandse politieke partijen, ondanks hun naar het ‘wereldstadion’ uitgaande voorkeur, ook bij deze stembus er weer duidelijk blijk van geeft slechts voor ‘eigen publiek’ te spelen. De vermelding ‘alleen voor huishoudelijk gebruik’ die wel eens wordt aangetroffen op nietgeijkte meettuigen is op dit soort kultuurbeleid ten volle van toepassing. Marten Heida |
|