2. Antwoord aan Dr. R. Willemyns (Ons Erfdeel, Nr. 2, 1970-71).
Ik ben het met Dr. Willemyns eens, dat we moeten opteren voor de ‘terapie, die de vlugste en beste resultaten’ kan opleveren, maar welke terapie? Het klakkeloos overnemen van de Hollandse omgangstaal? Een vlotte omgangstaal met al haar karakteristieken en kleurrijke arabesken kan NOOIT aangeleerd worden. Het typische Hollands van de gemiddelde Nederlander kan men alleen onder de knie krijgen, wanneer men met die taal is opgegroeid. Men moet kunnen denken in het Hollands en het Hollands taaleigen rechtstreeks, intuïtief aanvoelen. P.H.M. Shephard geeft daar een voorbeeld van in zijn boek: ‘Van Taol naar Taal’ (Nederlands voor Maastricht en omstreken): ‘Goede nacht’ is Nederlands, maar het is een letterlijke vertaling van het Maastrichtse: ‘goje nach’; echt Hollands: ‘wel te rusten’. Ma.: lang niet slecht - Hol.: lang niet kwaad; Ma.: we gaan allemaal samen - Hol.: we gaan met z'n allen! In mijn artikel: ‘Is de Algemene Vlaamse woordenschat werkelijk zo klein?’ (Wet. Tijdingen 1970) heb ik een aantal voorbeelden gegeven van Maastrichtse uitdrukkingen die eveneens rasecht Vlaams zijn, en aan de hand van de vijf regionale taalgidsen (P. Kempeneers) met cijfers aangetoond dat ong. 57% van onze Vlaamse taalschat ALGEMEEN Vlaams is. Het artikel van Dr. Willemyns is waarschijnlijk het mijne voorafgegaan, want anders zou hij niet kunnen beweren, dat de ‘echt Nederlandse’ woorden ‘die door een Vlaming gebruikt worden’ ‘heus niet zo talrijk zijn als sommigen wel eens menen’!
Dr. Willemyns geeft enkele Hollandse ‘nieuwvormen’: haaietanden, spijtoptant, enz. en vraagt dan: ‘Wie zou durven beweren dat niet een groot deel van deze woorden ook in het Zuiden bekend zijn en zelfs worden gebruikt? Wie? Ik, bv., want ik houd staande dat geen enkele Vlaming dergelijke woorden begrijpt. Ik heb het meegemaakt dat een zinderende dialoog in een pittig door de Ned. TV uitgezonden toneelstuk maar voor de helft door mijn medeluisteraars begrepen werd; ze vertrokken bij een geestige zet zelfs geen spier van hun gelaat! Erger nog: ze interpreteren soms een Holl. uitdrukking radikaal verkeerd.
In een maandblad van een vakvereniging wordt er gezegd dat we moeten streven naar ‘nieuwe strukturen’ en dan volgt er: ‘dat zal u en ons een zorg zijn’. De typische Hollandse wending: ‘'t zal mij een zorg zijn’ betekent: ‘ik trek er mij niks van aan’ en zó heeft de redakteur dat zeker niet bedoeld!
Wanneer ik lees: ‘vrouwen mogen eindelijk in de kroeg’, dan weet die redakteur niet dat ‘kroeg’ een café is van zeer laag allooi. Een deftige Nederlander gaat naar een café, zoals wij, en niet naar een kroeg! - Een Vlaamse ‘korrespondent’ spreekt van ‘iets aan diggelen maken’. Dat is geen Hollands; wel: iets valt aan diggelen.
Hoe aartsmoeilijk het is de verschillende facetten van een vreemde omgangstaal met vrucht te gebruiken blijkt uit hetgeen Yge Foppema o.a. zegt in zijn boekje: ‘Het Fries in Nederland’: Een Fries die zijn opleiding in de Hollandse provincies heeft gehad en daar lang heeft verbleven, heeft Nederlandse romans geschreven. Een daarvan werd aan een Friese kollega doorgegeven om in het Fries te vertalen: ‘Die kollega is er mee opgehouden, want zegt hij: “het is geen Hollands, HET IS VERTAALD FRIES”!’ We kunnen ons dus heel goed voorstellen, wat een Vlaming, die absoluut geen doorlopend kontakt heeft met het gesproken Hollands, zal maken van een zuiver Noordnederlands. Bewijs? Zuidnederlandse uitgevers nemen ‘verbeteraars’ in dienst die er flink met de rode ‘Bic’ doorgaan!
Dr. Willemyns haalt met welgevallen de mening aan van H. Meert en Jan Frans Willems; hij heeft echter Willem De Vreese vergeten die ook