‘Mira’, historisch.
De meeste kranten hebben er met hun pet naar gegooid, wanneer het erop aan kwam de gebeurtenissen uit de film Mira in de tijd te lokaliseren. De schattingen variëren van 1900 tot 1920, met een paar uitschieters in de beide richtingen.
Het kan daarom aardig zijn om, naar aanleiding van het verdiende sukses van de film, even iets in herinnering te brengen omtrent de historische achtergrond van De Teleurgang van de Waterhoek. Streuvels' roman verscheen in 1927; de ‘feiten’ waren toen een goeie twintig jaar oud. Wat hieronder volgt is geen uitgediept historisch onderzoek; wij publiceren enkel een paar interessante beelddokumenten die voor een onderzoek naar de wordingsgeschiedenis van de roman enkele aanknopingspunten kunnen bieden.
Mira heette in werkelijkheid Marie. De foto toont haar bij de slijting van het vlas te Avelgem op de akker van de familie Staelens, Streuvels' schoonouders; de opname is van Streuvels zelf. In 1902 was de toen zestienjarige Marie dienstmeisje in Tourcoing geweest; daar is de brief aan ‘Alphonse’ geschreven, waarvan hiernaast een facsimile. De brief berust, samen met andere brieven van Mira, op het Lijsternest. Nadien verschijnt Mira weer op de Waterhoek. De brug tussen het Avelgemse gehucht (waar nu nog café De Meersbloem bestaat) en het Oostvlaamse dorpje Ruien aan de voet van de Kluisberg werd op 9 september 1906 feestelijk geopend. Streuvels had de hand in de organisatie van de ‘luisterrijke praaltocht’ die de inhuldiging begeleidde. Het is dan ook interessant het historische prospektus dat wij hierbij afdrukken, te leggen naast de passage in het boek die de plechtigheid beschrijft.
Pas twintig jaar na het gebeuren begon Streuvels definitief aan de verdichting ervan in een roman. Mira leefde nog, sinds lang verlaten door de ingenieur met wie zij (in 1905) getrouwd was. Nadat de eerste afleveringen in De Gids verschenen zijn, schrijft Streuvels in een brief van 22 april 1927 aan zijn Antwerpse vriend Emmanuel de Bom het volgende:
Beste -
Ik heb een tocht meegemaakt met de Kortr. schilders aan de kust - en vind nu eerst Uw brief - die me zeer veel plezier gedaan heeft. - Het is het eerste ‘geluid’ dat ik over den Waterhoek te vernemen krijg. De andere menschen zwijgen als visschen! Maar: wie leest nu ook De Gids? - Denk echter niet dat ik me illusies maak, of verwacht dat het boek een slag zal geven! Ik ben aan een periode gekomen waarop, al wat ik ook schrijf, onopgemerkt blijft, of hoogstens aan vitters het voorwendsel geeft om te zeggen: dat het minder goed is dan Lenteleven! Dàt nu vind ik juist goed! Gelijk het nu in de republiek onzer letteren gesteld is, moet men het als een geluk en een ideaal beschouwen als er niet over een boek geschreven wordt - goed verkoopen, - gelezen worden, en onbesproken blijven in de pers, is àl 't geen ik verlang, men schrijft toch voor 't eigen plezier van te schrijven en voor 't genoegen van door enkele vrienden gelezen te worden. De rest is: literatuur. Aan dien Waterhoek heb ik nu een bijzonder genot - omdat het een stuk leven is van voor 25 jaar, dat zoo rijp geworden is als een appel die van den boom valt. Ik heb het gewaagd het eerste hoofdstuk zonder vast plan of verdeling - het heele ding lag in 't onderbewuste geordend in zijn groote lijnen - gegroeid als een boom - en komt effen aan terecht, gelijk weefsel op 't getouwe. Cap. IV heb ik nu in proef voor 't meinr. - Cap. V. heb ik op Paaschavond klaargekregen en aan Colenbrander gestuurd, voor juni, - Van Cap. VI - te slot - is nog geen letter geschreven, iets voor na de Paaschvacantie. Dat slot maakt me wel een beetje bang. - maar dat had ik telkens ook voor de andere