Mira: De vlucht van de notaris.
- liegt er niet om. Maar er zit in zijn observatie tegelijk duidelijk bewondering voor de oerkrachten die in zo'n kleine besloten gemeenschap zijn blijven leven. Het is veelbetekenend dat de antipoden van de Waterhoek er in de film maar als heel slapjes afkomen. Monsieur Maurice verslikt zich natuurlijk in de eerste de beste borrel die hij in de herberg te drinken krijgt, en al brengt hij de krachtsinspanning op om terwille van Mira te breken met het precieus-gedistingeerde milieu van zijn mama, het is heel duidelijk dat hij tegenover de
Mira: inhuldiging van de brug over de Schelde.
oervitaliteit van Mira altijd tekort zal schieten. De rechter van instruktie richt niets uit tegen de verzamelde Waterhoekers - het ‘voilà’ waarmee hij een dreigende toespraak beëindigt, spreekt boekdelen van machteloosheid. De notaris, gespeeld door Rademakers zelf, wordt op een gegeven moment in de herberg, nadat hij zich minachtend over de Waterhoekers heeft uitgelaten, van zijn bovenpantalon beroofd en moet er overhaast in zijn pronte, archaïsche autootje vandoor: een geweldig moment dat grenst aan de slap-stick.
Een soortgelijk moment is dat van de plechtige opening van de brug; de ceremonie gaat gepaard met allerlei allegorische Vlaamse toestanden en is prachtig bizar - heel wat funktioneler dan de feesttoestanden waarmee Nederlandse speelfilms van een wat ouder stempel altijd zo nodig moesten eindigen.
Rademakers' film is een lyriek van uitersten. Enerzijds zijn er de harde elementaire oerfeiten en -driften, anderzijds een nostalgische tederheid, zoals in de prachtige liefdessekwentie tussen Lander en Mira, ondersteund en verhevigd door de muziek van George Delerue. In de achtervolgingssekwentie zijn die twee op een meesterlijke manier in elkaar opgegaan: door het doodstille, idyllische bos rent Lander voor zijn leven, opgejaagd door niets anders dan de galopperende paardenhoeven. De kluizenaar Cyriel, die de moordenaar Lander wel wil ‘dekken’, maar het niet neemt als Lander vergeet een kruisje voor zijn eten te slaan, is een laatste rustpunt. Daarna sluit de val zich - Lander komt letterlijk in een stropersstrik terecht - en volgt het brute einde als de gendarmes Lander aftuigen.
Van zulke lyrische momenten is de film vol en de lyriek ervan komt prachtig over. Hoe komt het dan dat ‘Mira’ ondanks al deze kwaliteiten toch een minder diepe, beklijvende indruk achterlaat dan men zou mogen verwachten? Ik meen dat het komt doordat Rademakers' kamerablik teveel en te uitsluitend ‘toeschouwer’ blijft. Wij blijven tegen een merkwaardig brok kleurig volksleven aankijken, maar wij raken er niet bij of in betrokken. Wij zien de verschillende personages a.h.w. ‘opgevoerd’ worden terwille van een boeiend, soms spektakulair kijkspel, maar wat wij missen is een ‘verinnerlijking’ die ons dieper dan oppervlakkig bij het gebeuren zou betrekken. Naast al het goede dat er te zeggen valt, moet ook dit gezegd worden. Het is trouwens een tekort dat we eerst opmerken als de film ten einde is en Mira in het autootje van de notaris de wijde wereld is ingereden - en het doet niets af aan de intensiteit waarmee we op het moment zèlf naar de film gekeken hebben. Het enorme sukses van Rademakers' film is een bewijs dat dat voor een groot deel van het publiek ook het voornaamste is. En dat sukses zij Rademakers van ganser harte gegund. Suksessen in de Nederlandse speelfilm komen nu eenmaal niet zoveel voor.
Dr. H.S. Visscher, Heemstede