Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
nis neemt van het door hem gepubliceerde werk Aperitief tot de mime (Uitgeverij Verbeke-Loys, Brugge - 1967) is het mogelijk het portret met enkele trekken aan te vullen.
De kleine schouwburg aan de Lange Steenstraat te Gent is kenmerkend voor Hostes wereld: wonderlijke mengeling van realiteit en droom, verering van grote artiesten, van weemoed en het levend houden of weer tot leven wekken van waardevolle elementen uit het verleden, ordelijk werken in een romantische sfeer, verwondering en kinderlijkfrisse benadering van de schoonheid, zin voor onuitspreekbare elementen en magische tover, hang naar het tragikomische en innige poëzie.
In dit vertederend klimaat denkt men vooral aan het werk van James Ensor, Michel de Ghelderode, Alain-Fournier en de ontelbare magischrealistische kunstenaars die zich bewegen op de door Johan Daisne zo raak getypeerde ‘trap van steen en wolken’, aan de comedia dellarte, karnaval, het cirkus, aan Charlie Chaplin, Oosterse feeërie, het ballet, aan Marcel Carnés Les Enfants du Paradis, aan het vreemde en bevreemdende domein van de stilte waarin zich figuren als Deburau, Barrault, Decroux, Copeau, Marceau bewegen om ons te konfronteren met de imponderabilia, aan de belle époque. Dezelfde stemming hangt in zijn intieme werkkamer, boordevol boeken en heerlijke kunstvoorwerpen, een studio waarin oude en nieuwe stijlen zich verzoenden, waarin tientallen toverlantarens, antieke en moderne fototoestellen, raadselachtige maskers, fraaie schilderijen en beeldhouwwerken, vergeelde affiches, foto's en illustraties, kleurrijke poppen en kostuums, stijlmeubelen, enz, u tot melancholische dromen uitnodigen. In de mimeakademie vindt men nog iets anders, nl. de vakman Hoste, de vastberaden leider, trainer en animator die weet dat kunst in de allereerste plaats ‘kunnen’ betekent, d.i. bezieling, inspiratie, talent, gekoppeld aan gedegen métier, oefening en taaie volharding om de materie - ook de eterische - onder de knie te krijgen.
De wereld van Hoste is fascinerend omdat hierin slechts plaats is voor schoonheid, sierlijkheid, bezinning en het doordringen tot de kern van de mysteries van leven en dood, liefde en haat, realiteit en irrealiteit, humor en tragiek... Een wereld die eigen is aan alle mimekunstenaars, die van vroeger en die van vandaag, een wereld eigen aan alle artiesten die niet alle heil verwachten van een keihard en eenzijdig profileren van het bestaan en de maatschappij. Hostes kunst is het produkt van een schoorvoetend verkennen van de ambivalentie van het mens-zijn en het wonderbaarlijk bestaan, typisch voor alle dichters die op zoek zijn naar Die Stadt hinter dem Strom (Hermann Kasack), Atlantis (Pierre Benoit, Johan Daisne, Hubert Lampo, e.a.) Het slot (Franz Kafka), Der Golem (Gustav Meyrinck), e.d.
M.A.J. Hoste werd geboren in 1912. Het jaar van het vergaan van de Titanic, zegt hij. Meteen verraadt hij hoe hij de verschijnselen bekijkt. Niet in cijfers maar in het licht van gebeurtenissen die de mensheid hebben aangegrepen. Hij stamt uit een familie die artistiek ingesteld was: zijn moeder was bedrijvig in de stijlvolle haute couture van de twintiger jaren, zijn vader was fotograaf en als zodanig verbonden aan de Gentse Opera waar hij de sterren uit die tijd in hun heroïsche kostuums op de gevoelige plaat - toen nog in letterlijke betekenis - heeft vastgelegd.
Reeds als knaap gaf hij in vaders atelier - een droomwereld met fonddoeken, dekors, sokkels en rekwisieten - voorstellingen voor zijn vriendjes. In het operagebouw mocht hij overal rondneuzen. Hij imiteerde alles wat hij zag. Ook thuis werden er bij allerhande gelegenheden spelletjes opgevoerd, vaak met travestievertoon. Vader was bovendien bevriend met bekende schilders - o.m. Frits Van den Berghe - zodat de jeugd van Marcel Hoste doordrenkt was van kunst. Hij maakte kennis met het bloeiende cirkus, de stomme film en de destijds zo zeer in zwang zijnde musichall. Later leerde hij het poppenspel - een uitgestorven genre na '14-'18 - kennen. Hij ging op in het visuele en had aanleg voor tekenen en schilderen. Kortom, alles in zijn jong bestaan dreef hem naar kreatieve arbeid waarin hij als volwassene zo'n uitblinker zou worden.
Na zijn schoolopleiding in het voortreffelijke Laurent Instituut in de Onderstraat te Gent bezocht hij de Akademie, zowel voor schilderals voor beeldhouwkunst. Hij kreeg kontakt met weer andere artiesten die een markante rol in zijn leven speelden, een leven dat naast veel zon ook pijnlijke en sombere schaduwzijden kreeg. Zijn vader overleed, er was volop krisis in de nijverheid zodat Hoste voor de brutale werkelijkheid geplaatst werd en zijn kostje diende te verdienen, eerst als kantoorbediende in een havenbedrijf, daarna in het magazijn van een tekstielfabriek te Dendermonde. Op die manier werd Hoste opgenomen - moeizaam weliswaar omdat de aanpassing niet zo gemakkelijk was - in een milieu dat voor hem volslagen nieuw was. Met vreugde en trots praat hij evenwel over zijn jarenlange omgang met arbeiders, over de hartversterkende solidariteit in de syndikale strijd. De oorlog zorgde voor eigenaardige verrassingen. In die benarde jaren trachtte Hoste zich met werkjes links en rechts staande te houden. Intussen schilderde hij veel en in zijn atelier begon hij aarzelend aan de mime, ook na de bezetting. Na enkele schuchtere pogingen zocht hij in 1951 kontakt met het Franse teater en vooral met Marcel Marceau, Van Heirbeeck en Hoste tijdens de Mimetentoonstelling N.T.G.
De Clown en de Geisha, Hoste en Van Heirbeeck.
Tijdens een recital (foto De Maître).
| |
[pagina 143]
| |
Marceau, de zo begaafde artiest, leerling van Dullin en Decroux, gewezen medewerker aan het vermaarde ensemble Barrault-Renaud en die sinds 1947 zelfstandig optrad (o.m. schepper van de Bip-figuur).
Voor Hoste werd Marceau een openbaring, net zo overweldigend als zijn kennismaking met het marionettenspel, en sindsdien liet de kunst van de stilte, de ekspressieve uitbeelding in de ruimte hem niet meer los. Ze werd zelfs geïntegreerd in zijn grafisch werk en in zijn doeken, waarin het bewegingstekenen ging domineren.
Hostes bezetenheid voor de mime werd steeds krachtiger en in 1952 reisde hij samen met zijn vriend, de kunstschilder Noël Vermeulen, opnieuw naar Parijs. Nu was het menens. In die betoverende wereld van teater, film, plastische kunst, eksistentialisme zocht Hoste zijn weg. Hij volgde lessen bij Marceau en op een Couturière van de Franse artiest werd het Sabbattiniteater gesticht. Marceau was de peter van de onderneming, een gewaagd eksperiment voor Vlaanderen waar de mime voor het grootste deel van de schouwburgbezoekers niet meer was dan een vaag begrip. Terug te Gent werd het een zoeken en tasten om de middelen bij elkaar te brengen om de idee een konkrete vorm te geven. Bewonderaars gaven Hoste echter een kans en zo kon het eerste mimeteatertje starten in zijn stemmig, een tikje mysterieus atelier in de Tweekerkenstraat onder de indrukwekkende Sint-Pieterskerk, een miniatuurschouwburgje van de armoede met een rijke lading goede wil, geestdrift, Sabbatini Mime School (foto Bottequin).
Oefenstonde in N.T.G. (foto De Maître). liefde en de vaste wil de zo verrukkelijke poëtische kunst in ons land populair te maken.
Groot was dan ook mijn verwondering toen ik een paar maanden geleden in K & C, weekblad van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, nr. 30 van 21-10-70, in een bijdrage van de hand van Emma Steurs las dat Herman Verbeeck, leerling van Decroux, op 23-10-70 te Antwerpen de eerste mimeschool in België zou openen. Ik hoopte dat een dergelijke foutieve informatie louter het gevolg was van onwetendheid en niet van onbegrip t.o.v. de enorme verdiensten van M.A.J. Hoste. In nummer 35 (25-11-70) van hetzelfde tijdschrift poogde de schrijfster haar zienswijze te verdedigen, maar erg overtuigend klonk het niet. Achttien jaar vóór Herman Verbeeck was Hoste immers reeds gestart. Aanvankelijk stond de Gentse artiest alleen, hardnekkig vechtend tegen onverschilligheid, onbegrip en vooroordelen. Slechts enkelen steunden hem: Nobelprijswinnaar Prof. Dr. C. Heymans, bevriende schilders (o.m. Nojorkam), teatermensen (Dré Poppe in het Arcateater en Remi Van Duyn in het amateurtoneel), de kritikus Jan D'Haese (zie o.m. zijn bijdrage Over de pantomime en M.A.J. Hoste in De Brug, tijdschrift van de Rijksuniversiteit te Gent, nr. 1 - januari-februari '61). Stilaan toonden ook organisaties belangstelling: de Nationale Dienst voor de Jeugd, geleid door de zo dynamische A. Bal, de Stichting Lodewijk de Raet die in december '62 o.m. een studieweekend wijdde aan mime en pantomime (er werd bij die gelegenheid - 10-jarig bestaan van het Sabbattiniteater - tevens een brochure gepubliceerd). Verscheidene kringen deden een beroep op Hoste en hij organiseerde links en rechts boeiende tentoonstellingen met zijn overvloedig materiaal.
Hoste heeft vanaf het begin de zaken stevig aangepakt, al ontbrak het hem aan de ellebogenpolitiek die nodig is om van overheidswege steun en erkenning te krijgen.
In 1956 begon hij met systematisch onderricht en heel wat jongeren lieten zich inschrijven. De kern breidde zich uit, maar tegenkanting, miskenning en gebrek aan waarachtige belangstelling bij het publiek, de pers, de officiële teaters en de overheid remden de werking. Het werd zo erg dat hij door gezaghebbende personen geboycot werd, in die mate dat hij zelfs uit zijn atelier werd gezet - men beriep zich hiervoor op potsierlijke drogredenen - en dat hij van voren af aan kon beginnen.
Dit alles gebeurde in weerwil van de lovenswaardige steun en de hulp van ‘De vrienden van het Sabbattini-Pantomimeteater en van de Mimeakademie’ (erevoorzitter: Marcel Marceau).
In 1968 stond M.A.J. Hoste op straat en beschikte hij slechts over een schoollokaal voor fysical training. Na enkele maanden kreeg hij nochtans een unieke kans en kon hij zijn teater grootser, maar nog steeds binnen een intieme sfeer weer inrichten in een gebouw aan de Lange Steenstraat 8 te Gent, een centrum dat volledig de geest van Hostes ensemble uitstraalt.
Inmiddels werd zijn groep ook erkend door de Minister van de Nederlandse Kultuur en meer en meer ijvert de patronerende vereniging | |
[pagina 144]
| |
onder de sterke leiding van haar voorzitter A.E. De Frenne voor de doorbraak èn van het Sabbattiniteater, èn van de Mimeakademie in ons toneelbestel en in het Vlaams kultuurleven. Een recent bewijs van erkenning werd onlangs nog geleverd toen het Nederlands Toneel te Gent in de K.N.S. een tentoonstelling liet organiseren door M.A.J. Hoste. Daarenboven werden toelichtingen verstrekt en praktische oefeningen georganiseerd om het publiek vertrouwd te maken met het genre.
Tot zover in grote lijnen de kranige, soms ontmoedigende strijd van Hoste voor het populariseren van de mime in Vlaanderen.
De bewondering van Hoste voor Marcel Marceau - hij noemt hem een grandioos en fantastisch bewegingspoëet, en dichter met het lichaam die uitblinkt door talent en vakmanschap - vindt men evenzeer terug bij de leden van Hostes ensemble en bij de leraars van zijn akademie.
In zijn eigen milieu wordt M.A.J. Hoste oprecht gewaardeerd. Maria Van Heirbeeck, één van zijn begaafdste medewerkers en de eerste vrouwelijke mime in ons land, getuigt onomwonden dat hij een meester is in de improvisatie, een artiest met een grote kulturele bagage die nooit in verstarring vervalt en een onuitputtelijke inspiratiebron blijft voor zijn leerlingen. Dit alles blijkt overduidelijk uit de erkenning die hij in vele centra voor kreatief werk en vormingsinstituten geniet - een opsomming zou mij te ver leiden - en vooral uit zijn merkwaardig en pittig geïllustreerd boek Aperitief tot de mime. Dit werk - onze literatuur is uiterst arm op dit gebied - is representatief voor Hostes persoonlijkheid: stijlvol, interessant, grondig en diep doordringend tot het diepste wezen van de kunst die hem in haar ban gevangen houdt.
Het is nog romantisch op de koop toe, met een opdracht aan Greta Garbo en het roossymbool dat men overal terugvindt bij Hoste.
In de inleiding tot zijn boek schrijft de auteur: ‘De mime is gegroeid uit de edele kunst van de dans. De mime gaat arm en arm met het ballet, reikt de hand aan het theater, vrijt met de kinematografie en knipoogt naar het circus en de acrobatiek.’ (blz. 6).
In deze typering zijn de polen aangegeven die zijn werk omsluiten. Binnen deze omlijsting geeft M.A.J. Hoste - trouw aan de mime pure die meer en meer wordt verlaten door de moderne beoefenaars van deze kunstvorm - gestalte aan alles wat de mens beroert: teleurstelling, leed, vreugde, droom, verlangen, hartstocht, haat, liefde, schoonheid, tederheid, enz.
In de stilte geeft hij met zijn hele lichaam vorm aan alles. De argeloosheid van het kind, de schroomvallige levensverkenning van de knaap en het meisje, de groei naar volwassenheid, de kracht van de man en de vrouw, het ouder worden en het opduiken van een gevoel van nutteloosheid en eenzaamheid. Uit de bewegingen, gebaren en houdingen, uit de voortdurend wisselende mimiek en gestiek, uit het subtiel handenspel groeit een betoverende wereld. Met zijn geraffineerde kunst - resultante van inzicht, talent, verbeelding, beheersing, oefening - spreekt hij direkt de toeschouwer aan in een universele taal. Hij ontroert en doet schaterlachen. Hij leert ons de gratie, de geladenheid, de verfijning en de poëzie van een gebaar. Hij geeft ons een verrassend inzicht in de kunst van de suggestie. Hij stemt ook tot nadenken, in een ander stijlverband dan het toneel, niet gebonden aan de beperking van het woord. Hij prikkelt de fantasie en spoort aan tot mijmeren in beelden die menigmaal ekspressiever zijn dan de verbale middelen.
Hoste blaast geen bruggen op, verkettert noch verguist voorgangers en leermeesters, zoals het tans zo dikwijls het geval is. Hij trekt de lijn door, konsekwent, moedig en met een toewijding die velen hem mogen benijden. In de evolutie tracht hij het schitterend palet van de mime met persoonlijke toetsen aan te vullen. Een ernstig kunstenaar die een afschuw heeft van alles wat zweemt naar barnum, mystifikatie en charlatanerie... kortom een akteur die de zin en de kracht van de mime kent en eerbiedigt.
Rik Lanckrock |
|