van de draagwijdte van de hervorming die tans aan de gang is in het sekundair onderwijs? Eindelijk een kans om de humaniora te verruimen; om namelijk de klassieke opleiding met haar overwicht (en beperktheid) van rationeel verstandelijke vorming aan te vullen met het onontbeerlijk komplement van muzische ontplooiing, d.w.z. die vele andere vormen van kennis naast de intellektuele. Jarenlang is uitgekeken naar dit beslissend keerpunt, hebben pedagogen inzichten verzameld en gekonfronteerd en zijn ze tot het besef gekomen dat de jonge mens recht heeft op een naar al zijn vermogens uitgebouwd humanisme. Naast taalbeheersing, literatuurkennis, eksakte wetenschappen en historische wijsheid zijn andere kreatieve waarden naar voren getreden die mee de Westerse mens hebben gevormd. Die enige kans dreigt op dit beslissend moment verloren te gaan!’
Welke plaats kreeg de muziek in de vernieuwing van het sekundair onderwijs? Op het eerste gezicht en oppervlakkig beschouwd werd aan de muziek de nodige aandacht besteed. In het eerste observatiejaar krijgen alle leerlingen naast één uur plastische opvoeding ook één uur muzikale opvoeding. Zeker, het is een schrale aalmoes in vergelijking bv. met de drie lesuren lichamelijke opvoeding en sport (die op zichzelf ook weer ontoereikend zijn). Maar het is een aanzienlijke verbetering en vooruitgang tegenover het oude leerplan. Muziek wordt nu in dat eerste jaar een verplicht vak en behoort als proefaktiviteit tot de gemeenschappelijke vormingsbasis van elke leerling Dat is niet alleen een zalige troost, doch een positief winstpunt, dat dankbaar aanvaard wordt. Tot zover lijkt alles in orde.
Dramatischer wordt het, wanneer men het lessenrooster van het tweede observatiejaar grondig bekijkt en de diverse mogelijkheden tegen elkaar afweegt. In de motie van de muziekpedagogen lezen we: ‘Positief te waarderen is de invoering van een bijkomende optie “Kunst” naast de richtingen Oude talen, Wetenschappen of Technologie. Negatief, dat de initiatie muziek of plastische kunsten dreigt te verdwijnen voor al de vele leerlingen die nooit de optie “Kunst” zullen volgen; is dat 70, 80 of misschien wel 90%?’
De samenstelling van het leerplan is hier wel ietwat ingewikkelder. Het lessenrooster van het tweede observatiejaar bestaat uit drie hoofdrubrieken: 24 lestijden ‘Gemeenschappelijke vorming’ met verplichte vakken voor alle leerlingen, 5 lestijden fundamentele optie en 4 lestijden komplementaire optie. In de fundamentele optie kan men kiezen tussen oude talen, wetenschappen, technologie of kunst. Wie wil kan zich dus vijf lesuren per week te goed doen aan artistieke vorming. Op zichzelf een prijzenswaardig initiatief, dat slechts weinige muziekpedagogen hadden durven dromen. Maar, wordt er geen zand in de ogen gestrooid? Uit goed ingelichte bron hebben wij intussen vernomen dat de fundamentele optie ‘Kunst’ voorlopig nog niet zal worden ingevoerd in de scholen waar het eksperiment van het vernieuwd sekundair onderwijs wordt toegepast. De reden die voor dat uitstel kan ingeroepen worden is niet van alle grond ontbloot: de huidige generatie van muziekleraars M.O. is op die taak onvoldoende voorbereid. Al zou men links en rechts wel enkele goede
O.l.v. Jos Wytack worden muziekpedagogen volgens nieuwe en verantwoorde principes opgeleid.
uitzonderingen kunnen vinden, toch is het wellicht beter eerst grondig aan de basis te werken, dan zich hals over kop met onbekwame krachten in een eksperimenteel avontuur te storten, en fataal elke artistieke vorming voorgoed in diskrediet te brengen. Anderzijds moet men zich ook geen illusies maken. Hoeveel leerlingen zouden, indien ze het konden, de kunst als fundamentele optie kiezen? Wij geloven dat het slechts een miniem percentage zou bedragen. Hopelijk vergissen we ons!
Wat blijft er dan nog over? De twee lesuren artistieke ekspressie uit de komplementaire opties. Maar ook hier zit een addertje verborgen. Er wordt gespecifieerd dat wie uit de fundamentele optie niet de kunstrichting heeft gekozen, noodzakelijk voor een vorm van artistieke ekspressie moet opteren. Aangezien de kunstrichting voorlopig toch niet kan gekozen worden, moet elke leerling willens nillens de artistieke ekspressie erbij nemen. Dus de artistieke vorming schijnt weer gered. Inderdaad de zgn. artistieke vorming misschien wel. Maar de muziekinitiatie kan terzelfdertijd voor velen - wellicht de meesten - voorgoed geschrapt worden. De leerling heeft immers de keuze tussen muzikale, plastische of lichamelijke ekspressie. Ligt het niet voor de hand dat vele leerlingen een voorkeur zullen uiten voor de lichamelijke ekspressie. Op die manier blijven de meeste jongeren verstoken van elke verdere muzikale opvoeding. Dat lijkt ons een onduldbare situatie. Waar blijft men dan met die mooie teorieën van ‘volledige zelfontplooiing’. Men kan mooi schrijven in de brochure: ‘De hervorming moet aan allen een zelfde vormingsbasis geven’; of daarin luid proklameren: ‘De jonge mens heeft recht op een naar al zijn vermogens uitgebouwd humanisme.’ In de praktijk heeft men daarmee blijkbaar weinig of geen rekening gehouden. Integendeel men schept een toestand die uiteindelijk nog erbarmelijker en korrupter is dan vóór de hervorming.
In de voornoemde brochure lezen we letterlijk: ‘De maatschappij heeft immers meer en meer behoefte aan mensen met een voldoende algemene basisvorming, waarmee zij alle wegen uitkunnen en waarbinnen zij zich verder kunnen bekwamen... In de eerste graad zal hoofdzakelijk aandacht geschonken worden aan de observatie van de leerlingen. Er zal worden nagegaan welke typische bekwaamheden en belangstelling de leerlingen vertonen. Zijn ze technisch aangelegd of eerder kunstzinnig, hebben zij een specifieke aanleg voor moderne of oude talen of voor positieve wetenschappen?’ Wij vragen ons ernstig af hoe men nog van een ruime en juiste observatie durft te gewagen, wanneer men in het eerste jaar zo weinig tijd ter beschikking stelt om het muzische in de mens te kultiveren en te leiden, en wanneer in het tweede jaar de mogelijkheid bestaat dat vele leerlingen niet eens meer in aanraking komen met de artistieke ekspressie. De meesten zullen niet eens meer de gelegenheid krijgen om hun muzikale aspiraties - weinig leerlingen zijn verstoken van een muzikale sensus! - te doen gedijen.
In 1963 werd door minister R.A Van Elslande een ‘Kommissie voor advies tot bevordering van de muziekkultuur in het Vlaamse landsgedeelte’ in het leven geroepen. Die kommissie diende de muziekkultuur in