Parsifal van R. Wagner in de K.V.O. (1971).
achttien km van elkaar verwijderd liggen maar vijfenzestig km.’ Gerard Mortier bespreekt na het juridisch statuut en de subsidiërende machten, o.m. de samenstelling van het personeel. Het direktiepersoneel omvat één direkteur en een staf medewerkers zoals de chefdirigent, administratieve direkteur, chefregisseur, chefscènograaf, chefdramaturg, en perschef. Daarnaast opereert het artistiek personeel zoals dirigenten, regisseurs, scènograaf, een solistenensemble van ongeveer tachtig leden, dat bestaat uit vast geëngageerde vokalisten aangevuld met gastkontrakten, een koor van negentig leden en een balletgroep. In zijn brochure heeft Gerard Mortier ten slotte een zeer precies werkingsplan uitgestippeld, waarin de beide steden gelijkwaardig aan hun trekken komen. De nabeschouwingen zijn niet de minst belangrijke. Inderdaad, de taalkeuze is en blijft ten onzent een delikaat probleem en een van de hardste struikelblokken. ‘Juist omdat de realiteit zo verschillend is van het teoretische principe, menen we dat men bij het bepalen van het taalgebruik in de
Opera van Vlaanderen een zo gedifferentieerd mogelijk standpunt moet innemen... Het gematigd principe der originele taal schijnt ons het meest geschikt.’ Tot zover enkele belangrijke hoofdgedachten uit het projekt.
Over dat alles werd de laatste tijd veel geschreven en gediskussieerd. Voor- en tegenstanders hebben zich in het harnas gestoken en zijn via de pers aan het bekvechten geslagen. Positiever waren de debatavonden, die zowel te Antwerpen als te Gent plaatsvonden. Daarop werden de tegengestelde standpunten toegelicht, en kreeg ook het publiek de gelegenheid zijn mening kenbaar te maken. Op één van die vergaderingen sprak Johan Fleerackers, kabinetschef van de minister van Nederlandse kultuur de haast profetische woorden: ‘Nu is het ogenblik er voor de Opera van Vlaanderen om door te breken.’
Waarom wil men die Opera van Vlaanderen realizeren? Biedt die formule belangrijke winstkansen? Tijdens een van de debatavonden te Antwerpen somde Gerard Mortier een hele reeks voordelen op. Wij beschikken in ons land over te klein stemmenpotentieel om er twee volwaardige opera's mee te bevolken; de subsidiëring is trouwens te gering om de lukse van twee operagezelschappen te onderhouden. De financiën kunnen beter geïnvesteerd worden, indien het slechts om één ensemble gaat: het aantal opvoeringen verdubbelt en de afschrijving loopt over een grotere tijd. Verder komt er heel wat meer repetitietijd vrij, waardoor de kans groter wordt dat de artistieke kwaliteit toeneemt.
Met opzet hebben wij hierboven de realia rond het projekt zo nuchter en objektief mogelijk meegedeeld, opdat ons kommentaar in geen geval een druppel olie op het vuur zou werpen, bij geen van beide partijen. Trouwens is er een veilige gemeenschappelijke basis aanwezig, waarop ernstig en sereen gepraat en geredetwist kan worden. Uit alle debatavonden is immers gebleken dat allen, zowel voor- als tegenstanders van het projekt-Mortier, bezield zijn door slechts één vurige wens: het artistieke niveau van het operaleven in Vlaanderen op te tillen tot een kwaliteit die internationaal vergelijkbaar is. Het is o.i. de enige bekommernis die kan en mag gelden, en die een gemeenschappelijke inzet mogelijk maakt. Of het plan-Mortier die hoge artistieke kwaliteit a priori garandeert, behoeft hier niet onderzocht te worden. Wellicht worden daartoe bevoegde kommissies aangesteld, die de zaak grondig bezien.
De KVO-direktie heeft alvast niet gewacht op een eventuele realizatie van het projekt om tijdens de Goede Week, en dat naar jaarlijkse gewoonte, Wagners Parsifal voor het voetlicht te brengen. Dat een dergelijke voorstelling ook voor de KVO een enorme inspanning vergt hoeft hier nauwelijks te worden gezegd.
De jongste prestatie heeft de verwachtingen van velen overtroffen, vooral voor wie rekening durft en wil houden met de mogelijkheden waarover de KVO tans beschikt. Men moet daarom de onvolmaaktheden, die ook aan deze voorstelling verbonden waren, niet verdoezelen. Iedereen weet dat wij nog steeds niet beschikken over de gedroomde Parsifalfiguur. Desondanks moet iedereen toegeven dat de KVO in de laatste jaren geen Parsifalvoorstelling meer gegeven heeft die zo gaaf opgebouwd was. In vergelijking met verleden jaar klonk het werk nu rijper, homogener en meer genuanceerd.
Het was nochtans voor alles de scènische uitbeelding die dit jaar aan hoge kwaliteit had gewonnen, en op meer dan één ogenblik een verbluffende indruk naliet. Voor het dekor had de KVO een beroep gedaan op de Duits-Zwitserse scènograaf, Rolf Christiansen. Hij realizeerde een aantal scènebeelden die buitengewoon efficiënt bleken, en die pikturaal bijzonder vindingrijk gedacht en uitgewerkt waren. Dr. Walter Eichner wist in zijn regie de mogelijkheden van die nieuwe enscenering gunstig en volledig te benutten. Regie en belichting waren niet enkel symbolisch; zij waren dermate gekoncipieerd en aangewend dat de nogal statische handeling en trage beweging van dit Wagneriaanse drama toch een onafgebroken stuwkracht meekreeg. Wij hebben in de vroegere Parsifalvoorstellingen zelden zulke mooie opstellingen, verantwoorde bewegingen en dramatische evoluties gezien als nu. En toch verliep alles zo beheerst en homogeen. De jongste Parsifalopvoering werd geladen met een nooit gekende wijding en waar nodig diep-verinnerlijkte ekspressie. Zij droeg het karakter van een echt Bühnenweihfestspiel en lag in de lijn van het zgn. muziekteater, dat de toeschouwer-toehoorder meer dan eens auditief, en deze keer ook optisch fascineerde.
Hugo Heughebaert