Luister van de Muziek in Vlaanderen.
Jaargang 1970-71 - Plaat 3.
Op 16 maart laatstleden had in het kultureel centrum in de gewezen Sint-Pietersabdij te Gent een origineel koncert plaats. Het ging namelijk om de voorstelling van de grammofoonplaat Hedendaagse Muziek in de reeks Luister van de muziek in Vlaanderen. Het originele lag ten eerste hierin, dat de komposities van deze plaat tijdens dit life-koncert integraal werden uitgevoerd door dezelfde uitvoerders als op de plaat en ten tweede dat achteraf door Prof. Dr. J.L. Broeckx, hoogleraar muziekgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Gent, door Herman Sabbe, kommentator van de plaat en door de vier komponisten in een open gesprek plaatopname en koncertuitvoering werden toegelicht. Met dit initiatief had Luister van de muziek de bedoeling zijn abonnees te helpen bij wat voor velen wellicht een eerste kennismaking is met Hedendaagse Muziek. Want hoewel het hier zeker niet gaat om avant-garde muziek - de komposities dateren uit de periode tussen 1951 en 1966 - moet een zeer groot deel van muziekluisterend Vlaanderen nog ingewijd worden in voor hen nieuwe begrippen als polytonaliteit, seriële of elektronische muziek. Met Strawinsky, Bartok, Alban Berg... is het koncertpubliek toch al min of meer vertrouwd. Werken van Stockhausen, Berio, Penderećki... zijn nog maar enkelen bekend, en velen onder hen kijken wellicht verwonderd op wanneer ze hedendaagse muziek horen die blijkt gekomponeerd te zijn door een De Meester, Goethals, Goeyvaerts of Vander Velden. Toch maakt nu juist een keuze uit het werk van deze vier Vlaamse toondichters de inhoud uit van deze pas verschenen fonoplaat. Het gaat hier om vier vokale werken, stilistisch echter zeer uiteenlopend. Wanneer we kort even de vier komposities ontleden, komen we tot volgend resultaat:
Louis De Meester koos gedichten van Paul van Ostaijen als basis voor zijn kompositie. De muzikaliteit van de tekst - uitstekend voorgedragen door Frans Roggen - maakt hier inderdaad op zichzelf het muzikale hoofdelement uit. De eigenlijke muziek vormt hierbij een begeleidende achtergrond. Zoals Herman Sabbe verklaart in de hoeskommentaar bestaat die muziek hier uit een magnetofoonbandmontage samengesteld uit elektronisch en konkreet materiaal, waarbij de toondichter ruim gebruik maakt van de anekdotischillustratieve en suggestieve mogelijkheden van de elektro-akoestische geluidsmiddelen. In Melopee en Geologie werkt hij vooral met impressionistische klankschildering, in Bedreigde Stad gaat hij vooral ekspressionistisch en sterk illustratief te werk.
Gedichten uit Lecina je land. Gedichten met Spanje in van Jan van der Hoeven, inspireerden Lucien Goethals tot een werk voor mezzosopraan, fluit, viool en cello. Uitvoerders op de plaat zijn Lucienne van Deyck, Michel Lefevre, Marjeta Delcourte-Korosec en Herman Sabbe. De instrumenten treden hier niet op als louter begeleiding van de stem. Elk heeft een eigen onafhankelijke rol als onderdeel in een kontrapuntisch uitgewerkte lineariteit waarin de verschillende gelijktijdige lijnen elk hun eigen weg gaan. Als kompositietechniek is het multi-serialisme toegepast, wat hier neerkomt op een manipuleren van een serie toonhoogten, een serie ritmische figuren en een serie van stemvoeringsdensiteiten. Ondanks de zelfstandigheid van de verschillende partijen en de strikte toepassing van de seriële schrijfwijze slaagt Goethals er in de poëtische atmosfeerschets die uit elk van de zes gedichten spreekt muzikaal te interpreteren. Onwillekeurig dacht ik daarbij even aan Beelden uit een Tentoonstelling van Moessorgsky.
Uit gedichten van Karel van de Woestijne stelde Renier van der Velden een cyklus samen met als gemeenschappelijke grondslag de uitdrukking van hunkerende zinnelijkheid gepaard met de idee van inkeer en zelfbespiegeling en de steeds terugkerende gedachte aan het onbestemde, aan de dood. Deze poëtische inhoud, door Van de Woestijne in symbolistische omkleding meesterlijk uitgedrukt, wordt door Van der Velden muzikaal verklankt met behulp van een kamerorkest (Kamerorkest van de BRT) en een hoge stem (de tenor Lode Devos). Daarbij gaat hij te werk met een schrijfwijze die sterk verwant is met de laat-romantiek: de zeer soepele melodie volgt in alle opzichten de verzuchtingen van de tekst. Deze analytische tekstbehandeling wordt zeer ekspressief versterkt door de instrumentatie. De algemene toonsfeer blijft immers overwegend in de ijle sfeer van de poëzie met doorgaans zacht blijvende intensiteit, veroorzaakt door het hoofdzakelijk solistisch optreden van de instrumenten. Harmonisch wordt door wrijvende akkoorden en open kadenzen de schrijnende innerlijke klacht uit de tekst die op blijvende onvoldaanheid wijst, sterk symbolisch en suggestief geïllustreerd.
Karel Goeyvaerts tenslotte gebruikte geen bestaand gedicht als tekst voor een vokale kompositie. Hij stelde zelf de tekst samen, die onder de titel Goathemala bestaat uit een opeenvolging van Guatemaalse plaatsnamen en onomatopeeën die naar klankanalogie van deze namen gevormd werden. Deze tekst is dus volledig vrij van enige begripsinhoud. De loutere klankelementen werden gekozen om hun fonetische eigenschappen en eigen sonore waarde. Uitvoerders van dit ‘klankspel’ zijn fluit (Michel Lefevre) en mezzosopraanstem (Lucienne van Deyck), waarbij zeer zeker moet opgemerkt worden dat de stem hier louter als muziekinstrument is gekoncipieerd. Beide uitvoerders zijn zo op elkaar afgestemd, maken zozeer gebruik van dezelfde uitvoeringspraktijken dat we de ene niet als begeleiding van de andere kun-