Improvisaties bij het Omroeporkest.
Joep Straesser viel in de Gaudeamus-muziekweek 1965 op met de ‘cantate’ voor 3 mannenstemmen, blazers, slagwerk, harp, piano en kontrabassen onder de titel 22 Pages naar een tekst van John Cage. Typerend (of beter: blamerend) voor het Nederlandse muziekleven is wel dat het zeer positieve personthaal nog steeds niet tot een herhaling noopte. Dat is het lot van de avantgarde: blij zijn met één uitvoering. Dat wil zeggen: tot voor kort, nu nemen de komponisten het niet meer wanneer hun stukken slecht worden voorbereid en bleef bijvoorbeeld Jos Kunst weg bij de première van zijn One Way voor kamerorkest. Vaak hebben de musici geen idee wat ze precies aan het uitvoeren zijn, ik overdrijf niet. Meestal steekt het stuk juist voldoende in de grondverf. Men zou zich eens de ontstemming moeten voorstellen onder het publiek wanneer men op een dergelijke onaffe manier Beethoven voorgezet zou krijgen. De middenstemmen groezelig en verkeerd geplaatst, het tempo vrijwel steeds te laag, de dynamische tekens als één voortdurend mezzo-forte opgevat. Wederom: ik overdrijf niet. Beethovens Vijfde zou vallen als een baksteen...
Na 22 Pages schreef Straesser onder meer Chorai (1966) voor een grote strijkersbezetting met harp en 3 slagwerkers, een Summerconcerto ('67) voor hobo en kamerorkest, Ramasasiri ('67/'68) voor sopraan, fluit, klavecimbel, piano, marimba en vibrafoon op papoua-teksten, een zeer komplekse Musique pour l'homme ('68) op een tekst die voor vele volkeren kennelijk niet begrijpelijker is (de Verklaring van de Rechten van de mens), vervolgens in het jaar daarop een kompositie voor blaaskwintet met 5 instrumentengroepen: Intersections I. Hierin speelde de ruimtelijke beweging een grote rol: er werd lopend gemusiceerd. Die spatiële opvatting was ook een uitgangspunt voor Intersections II voor een ensemble van minimaal 100 musici (97 strijkers en blazers met 3 slagwerkers). Nu hoeft er weliswaar niet gewandeld te worden maar verplaatst de muziek zich op allerlei (zelf te kiezen) manieren door het ensemble héén. Veel is er trouwens zelf te kiezen, of beter: door de dirigent eventueel in overleg met de musici. Het werk is minder een kompositie dan een spel. Straesser zocht naar een evenwicht tussen vrijheid en gebondenheid, de musici genieten een maksimale vrijheid (alleen het slagwerk is uitgeschreven, verder staat er geen noot in de partituur, alleen eventueel grafisch te vertalen aanwijzingen zoals een keuzepakket uit: 1) een beweging van laag naar hoog; 2) van hoog naar laag; 3) heen- en weergaande bewegingen binnen een oktaaf omvang; 4) herhalingen van één toon of één akkoord; 5) imitaties door de strijkers en de blazers van het slagwerk), de komponist drong zich nauwelijks op: hij wenste geen autoritaire rol te spelen ten einde de eigen ontplooiing van de musici niet (op de gebruikelijke manier) af te remmen. Hier lag een ideologische gedachtegang aan ten grondslag, ontwikkeld door de komponist op de talrijke vergaderingen indertijd belegd door de ‘Notenkrakers’-groep, Intersections II is
ook aan hen opgedragen. Voor Straesser geeft de partituur weer wat ongeveer de taak van de komponist zal zijn in de toekomst: een begeleidende meer dan leidende funktie die tot mee-scheppen noodt.
De vraag is natuurlijk: hebben de musici hier behoefte aan? (Deze werkwijze richt zich in feite meer tot de musici dan tot het publiek dat konsekwent geredeneerd eigenlijk ook in zo'n soort projekt betrokken zou moeten raken). Hier was een splitsing der geesten (en generaties) onvermijdelijk. Het Omroeporkest heeft zich duidelijk met gemengde gevoelens van zijn taak gekweten, terwijl het publiek (Matinee op de vrije zaterdag georganiseerd door de Vara in het Concertgebouw te Amsterdam op 3 april) reageerde alsof het in Keulen donderen hoorde en dat was toch niet juist, waar deze muziek geen bindingen met de Duits-seriële school vertoont doch veeleer horig is aan de Amerikaanse van John Cage: vrijheid-blijheid. Nu ja, blij. Er ontstonden tegen het eind van het stuk hóórbare diskussies, er dreigde bijna handgemeen. Niet alleen de komponisten worden volwassen, het publiek laat ook niet meer met zich spelen.
Vroeger liep het mompelend (en hooguit met de deuren slaand voorzover mogelijk) heen, c'est tout. Nu durft men de emoties tot ontlading te brengen (niet op de gang maar in de zaal).
Nu was dit originele en gedurfde eksperiment (wie heeft er ooit 100 musici horen improviseren?) zeer ongelukkig gepland op een koncert met werken van Sullivan (sic), Mozart en Dworsjak. Het publiek voor