boog, de punten van een hoek en het antwoord van al deze geometrische begrippen in het witte avontuur van het doek. In zijn figuratief werk was al te zien hoe hij zou evolueren. Dat is nu, post factum, vrij gemakkelijk te zeggen, maar toch was het zo. Hij heeft altijd aandacht gehad voor krachtlijnen in zijn werk, naast elkaar lopende lijnen, ronde vormen, diagonale schikkingen, vlakken in het vlak. Het konstruktieve zat er in. En dat dit met de tijd is gaan overheersen, is geen wonder, als wij weten dat de hele schilderkunst sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog die richting is uitgegaan en dat wij blij en gelukkig mogen zijn dat dit gebeurd is. Zeker, de abstrakte golf die de hele kunstwereld overspoeld heeft, heeft beslist uit- en miswassen gekend en was voor potsenmakers en nieuwlichters dé tijd en dé gebeurtenis om uit hun schelp te komen; ze zijn intussen al terug van het toneel verdwenen of ze hebben hun toevlucht gezocht in nieuwmodische tendensen zoals pop art of nieuw-realistische probeersels. Wat weer niet wil zeggen dat ook daar geen ernstige kunstenaars aan het werk zijn. Maar de non-figuratieve kunst heeft dan alvast meegebracht dat de kunstenaar bij voorkeur en met soms té veel voorkeur zich gaan buigen is over wat in feite altijd, in alle tijden, determinerend geweest is voor de kunst, de spanning van de vormen, de optische mogelijkheden van de kleur op zich, de samenhang, het evenwicht, kortom de zuiver plastische en pikturale mogelijkheden van een schilderij. Het vlak is plat en het is allereerst plat, dat weten wij onderhand. Maar het is goed dat wij, aan de hand van kunstenaars als Rover, daar stelselmatig op gewezen worden. Alles moet immers gebeuren op de kleine oppervlakte, die een nieuwe werkelijkheid moet worden. Rover heeft dat begrepen en hij is nu sinds weer al een jaar of twintig voor zichzelf en voor ons de nooit geheel uitgeputte mogelijkheden en kansen van een zuiver voorwerploze kunst aan het
verkennen. Hij doet dit weer op zijn eigen wijze, zo eerlijk als goud, met de voortdurend begeleidende twijfel, die van hem een fundamenteel innerlijke levende mens en kunstenaar heeft gemaakt. Het komt van binnenuit; hij is wel geen betogende artiest, denk ik, altans het ligt er niet duimdik op; hij wil geen boodschap uitdragen tenzij dan de zuiver artistieke, maar ik geloof toch dat zijn werk steeds ontstaat uit ergens een innerlijke houding,
Ekspositie van Rover (R. Vercruysse).
standpunt, kijk, verloochening, vasthouden van een idee. Zijn werk zouden wij kunnen onderbrengen in wat men de geometrische abstraktie genoemd heeft, maar dat klopt ook weer niet helemaal, want dan zou het ook koud moeten genoemd worden en in tegenstelling staan tot de warme, de lyrische abstraktie. En dit laatste, lyrische bezieling, intense gevoeligheid, gevoelsspanning zijn tenslotte typische kenmerken van Rovers werk. Hij is gewoon niet te katalogeren en dat hoeft eigenlijk
Ekspositie van Rover (R. Vercruysse).
ook niet. Een artiest is ten slotte maar groot en degelijk in de mate dat hij ontsnapt aan de etiketten waarmee we ze willen vangen en in de kunstgeschiedenis duwen, konsakreren of verguizen. Rover zit dus als het ware een beetje op de wip. Naar de vorm zou men hem eerder bij de meetkundig abstrakten kunnen rekenen; hij heeft schilderijen die als het ware een beeld zijn van een kaleidoskopische kijker, een soort puzzle van over elkaar schuivende vormen, waaruit