Skepsis in het kwadraat.
Het omvangrijke poëtische werk van Ellen Warmond is nu gemakkelijk te overzien. In de grote verzamelbundel met een dikke 300 gedichten, die ruim een jaar geleden verscheen, heeft zij zeven bundels bijeengebracht: van Proeftuin uit 1953 tot en met Testbeeld voor koud klimaat van 1966. Daarnaast is er nog Geen bloemen Geen bezoek uit 1968 en onlangs verscheen De groeten aan andersdenkenden.
Wie al dit werk doorleest, ontdekt al gauw dat de Ellen Warmond van nu in wezen nog dezelfde is als die uit 1953. In haar nieuwe bundel schrijft ze:
Het is gauw gezegd: bestaan
een mens zijn of leven maar
het kost de meesten ontzettend veel moeite
en is dat maar zelden waard
En in Proeftuin zijn ettelijke gedichten te vinden waarin eenzelfde levensgevoel onder woorden gebracht is. B.v.:
over een handvol uren zullen andere
maar even oude even machteloze
gebaren deze dag weer tot de avond hebben
Het levensgevoel in Ellen Warmonds poëzie is gemakkelijk te herkennen, want juist de gedichten waaruit het naar voren komt, kenmerken zich door een zeer direkte eenvoud van taal.
Ellen Warmond isoleert zich niet binnen haar eigen bestaan. Zij betrekt haar gevoelens steeds op de anderen, de mensen om haar heen. Zij maakt hun inventaris op en de uitkomst is niet opwekkend. Ik citeer uit haar nieuwe bundel:
men denkt niet men doet niet
De relatie tot de anderen ervaart ze als een totale leegte, maar dit brengt haar niet tot de walging die een soortgelijke ervaring in het Sartriaanse eksistentialisme opwekt. Uiteindelijk aanvaardt Ellen Warmond de konsekwentie van die leegte: dat je aangewezen blijft op jezelf, omdat je niet door dat luchtledig tussen jou en de anderen heen kunt. Een van de gedichten die karakteristiek voor haar zijn, is Bijna alles / Bijna niets uit haar verzamelbundel:
Er is veel verloren bijna alles
er is weinig gewonnen bijna niets
behalve het wennen aan de wanhoop
behalve het weten dat het doorgaat
behalve de onrust die ons voortjaagt
Berusting heeft ze in een ander gedicht afgewezen als ‘een laf en weerzinwekkend woord’. Hier kombineert ze het wennen - dat tot berusting kan leiden - met de onrust, en het samengaan van die twee kan de walging van de volstrekte leegte voorkomen. Die onrust betekent immers, dat er nog hoop is op een nooduitgang uit dit pessimisme.
De liefde zou zo'n nooduitgang kunnen zijn, want Liefde is dit is momenten / buiten de tijd brengen. Maar ook zij is ontoereikend: Sinds je er bent / ben ik weer alleen. De onrust jaagt haar voort naar telkens nieuwe teleurstellingen en dat verdubbelt de skepsis, het verheft de twijfel in het kwadraat:
Richtingen worden schichtig
Dit pessimisme, waaruit haar poëzie ontspruit, wortelt zo diep dat het niet te verwonderen is dat Ellen Warmond in de 17 jaar dat er gedichten van haar verschijnen, zozeer zichzelf gelijk is gebleven. Dat klopt ook met de slotwoorden van Bijna alles / Bijna niets: de verzoening die haar rest, is er een met het spiegelbeeld. Dat wil zeggen met zichzelf, maar op een afstand. En dat is in veel gevallen een symbool voor de dood.
Nu maakt dit alles Ellen Warmond natuurlijk nog niet tot een groot dichteres. Ik geloof ook niet, dat ze dat is. Maar dat is niet erg, want ze pretendeert het ook niet te zijn. Ellen Warmond weet wel, dat juist haar diepe skepsis haar dichterschap beperkt. In haar allereerste gedicht in de verzamelbundel noemt ze poëzie ‘een machteloos tegenwicht’, waar ze zich niettemin op beroept. In de nieuwe bundel staat wel:
in deze tijd net als toen
is misschien het schrijven van poëzie
juist daarom het enige dat
je zo nu en dan kunt doen.
Maar een bladzijde verder schrijft ze:
taal zegt niets of weinig
Haar poëzie is een soms melancholiek, soms skeptisch, soms verbitterd aftasten van het bestaan, zonder ge-