het ook opmerkelijk hoe weinig de ‘konfessionele roman’ van omstreeks Wereldoorlog II, als bijvoorbeeld het ‘eerste debuut’ van Ivo Michiels, katoliek, protestant of wat dan ook is, maar in eerste instantie burgerlijk. Uiteraard wordt hier niet gedoeld op het milieu of de situaties waarin de romanpersonages terechtkomen. Als zodanig beschouwd zou zelfs het hele oeuvre van een Marcel Proust bijvoorbeeld als zodanig kunnen worden gekarakterizeerd - wat pertinent onjuist is. Evenmin wordt hier gedacht aan de levenshouding van deze personages, maar wel aan de levensvisie zoals deze in de struktuur van de roman zelf vervat is, en waarvoor de opbouw van de psychologie der personages bijzonder releverend lijkt. Dieper op de talrijke en bijzonder komplekse maar boeiende problemen die hier rijzen kan ik tans niet ingaan, maar wel wil ik nog wijzen op het feit dat vanuit dit perspektief de zgn. literaire sociologie eerder als onderdeel van een algemene tematologische kritiek optreedt, of zelfs van de zgn. strukturalistische benadering, dan als autonome, kritische denkrichting.
De door Annie Romein-Verschoor gekonstateerde misvatting van nieuwlichters als de Forummensen laat zich gemakkelijk inschakelen in de stroom niet begrijpende, ongemotiveerde en vaak rankuneuze kritiek, of zelfs openlijke tegenstand, die zij en haar echtgenoot, de historikus Jan Romein, hun hele leven lang hebben ondervonden. Hun beider bekendheid als kommunist, of beter wellicht: als marxist, sloot de deur voor elke onbevooroordeelde appreciatie van hun werk, waarin het historisch materialisme allereerst een werkmetode was en nooit een geloof. ‘Niemand zou beter dan wij weten dat de voor marxistisch uitgekreten Lage Landen nog in de verste verten niet voldeed aan de eisen die werkelijk aan een historisch-materialistische geschiedschrijving gesteld moeten worden, alleen al omdat het onafzienbare voorwerk daarvoor ontbrak’. Ook iemand als Ter Braak kende die vrees zich te laten vangen in de strikken van de kommunisten.
De pesterijen tijdens hun studententijd zijn futiliteiten in vergelijking met het verbod nog ooit in Denemarken terug te keren, of, zelfs nadat beiden in 1927 uit de CPH werden gezet, de konstant doorzettende vervreemding, de talloze niet verleende onderscheidingen en benoemingen en... het verbod naar het vrije Amerika te gaan. De jarenlange strijd van Indonesië om de Romeins voor een bepaalde periode in hun land te krijgen als docenten vormt een apart en boeiend hoofdstuk.
Toen Jan Romein in 1928 de opdracht kreeg een Nederlandse bewerking te maken van Harmsworth's illustrated history of the world in acht delen bleek het niet alleen nodig het boek hier en daar te bewerken, er moesten ook enkele aanvullende hoofdstukken bijgeschreven. Eén ervan was Het ontwaken van Azië waarin het oorspronkelijke programmapunt van de CPN: Indonesië los van Holland voorgestaan werd. ‘Toen bleek dat er in Indonesië grote, enerzijds ontstelde, anderzijds verraste, belangstelling bestond voor Het ontwaken van Azië, liet de uitgever in '31 het hoofdstuk als brochure herdrukken en daarheen zenden. Het werd prompt door de zeer koloniale gouverneur-generaal met fascistische tendenzen De Jonge verboden en kreeg daardoor de gebruikelijke bovenmatige bekendheid van het klandestien verspreide boek onder een onderdrukt volk.’ Een ontmoeting met Soekarno in december 1951 begon uiteraard met een gesprek over dit werkje.
Voor Annie Romein-Verschoor was de reis naar Indonesië een weerzien en vond ze er de bevrijding van een onverzoend stuk jeugdherinnering. Haar puberteit, van 11 tot 16 jaar, bracht ze door in dit haar weinig passende milieu, waaraan de herinnering jaren later nog als een onverteerd brok op de maag is blijven liggen. De malaria en andere persoonlijke narigheid, de sfeer en mentaliteit van een niet gewortelde, geïmporteerde en onechte samenleving deden haar het begrip ‘Indisch’ automatisch associëren met alles wat afkeer en walg inboezemt. Bovenal echter had dit milieu zijn weerslag op haar beeld van liefde en seksualiteit. ‘Er groeide in mij een gespleten voorstelling van de liefde die ik niet onder woorden zou hebben kunnen brengen, maar die enerzijds zuiver, romantisch, boekig en “Hollands” was, en met vrieskou en lente te maken had, anderzijds van een smoezelige en smoezelende seksualiteit, die “Indisch” was en samenhing met een natuur, waarin altijd dorre bladeren vielen en de groeikracht een onzichtbaar opdringende bedreiging was.’
Haar moeder, een ambitieuze onderwijzeres, opvoedend met een paranoïde drift en dwingelandij, verzette zich niet alleen tegen het beroep van haar man, die marinemachinist was, maar wilde haar dochter ook een gulden status als getrouwde vrouw opdringen, en die kon de veertienjarige wel gestolen worden: ‘Ten eerste omdat ik een bijna aangeboren weerzin had tegen ma's streven naar status, en ten tweede omdat naar mijn toenmalige voorstelling het huwelijk niet zoveel verschilde van prostitutie’. Het huwelijk zoals ze het thuis voorgeleefd kreeg tussen een onmogelijke vrouw en een eenvoudig en een bovenmenselijk liefhebbende man die zijn moraal eerder leefde dan uitsprak; de sfeer van heimelijkheid en viezigheid waarin de eerste seksuele voorlichting gegeven werd; haar uit gesprekken, lektuur en handelingen opgebouwde beeld van de man die iets wilde of zelfs afdwong en de vrouw die dit alles verdroeg, was zeker niet van aard om tot een harmonische ontwikkeling van de persoonlijkheid te komen.
In haar studententijd zag ze de vrouw niet meer als ‘het slachtoffer van de “hartstocht” van de man, maar het werd er niet vrolijker op: beiden waren slachtoffers’. In deze periode valt ook de toenadering tussen haar en Jan Romein, een schuchter, ietwat onbeholpen, briljant student, maar possessief in de liefde. Zijn flirtpartijtjes na zijn krisis van '32-'33, als gevolg van ‘overwerking’, beschrijft Annie Romein-Verschoor vanuit het stand-