| |
| |
| |
lambert van sint-omaars, middeleeuws encyklopedist
albert derolez
Geboren in 1934 te Blankenberge. Studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Gent. Achtereenvolgens assistent aan dezelfde universiteit, aspirant van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, en konservator van de handschriften en kostbare werken van de biblioteek van de Rijksuniversiteit te Gent. Publiceerde Corpus Catalogorum Belgii, De middeleeuwse biblioteekkatalogi der Zuidelijke Nederlanden I (Brussel, 1968, wordt voortgezet) en Lamberti S. Audomari canonici Liber Floridus (Gent, 1968).
Adres: Hugo Verrieststraat 55. Sint-Amandsberg (Gent).
Wie in onze dagen het Frans-Vlaamse stadje Sint-Omaars bezoekt, ontmoet op zijn weg van het station naar het centrum aan zijn linkerzijde de ruïnes van een witstenen kerkgebouw; de basis van de toren en een deel van de muren van het schip staan nog overeind, de rest is duidelijk ten offer gevallen aan afbraak en verwaarlozing, en waar eens het koor verrees, staan nu de houten huisjes met de tuintjes van behoeftige families. Dat is alles wat overblijft van de vroeger zo machtige abdij van Sint-Bertijns, één der grootste en belangrijkste van het graafschap Vlaanderen en een vooraanstaand centrum van Vlaamse kultuur, al was deze dan in het Latijn uitgedrukt. Het is daar dat, temidden van de moerassen gevormd door de verschillende armen van de Aa, geleerden werkzaam waren als de musikoloog en hagiograaf Hucbald, de geschiedschrijver Folcuinus, Simon en Jan van leper, de filosoof, teoloog en dichter Lambert (abt van 1095 tot 1123), die betrekkingen onderhield met de grootste geesten van zijn tijd, o.m. met de grondlegger van de scholastiek, Anselm van Canterbury.
Tijdens de Franse Revolutie werden de abdijgebouwen gesloopt, de kerk werd geleidelijk afgebroken totdat zij nog de desolate aanblik bood die ons heden treft.
Gaat men van hieruit de rue Saint-Bertin op, die in één glooiing de top van de heuvel waarop de stad is gebouwd bereikt, dan bemerkt men spoedig de zware massa van de kollegiale Onze-Lieve-Vrouwkerk, die de heuvel bekroont. De tweede patroonheilige van deze kerk is Audomarus (in het Frans: Omer) en deze gaf zijn naam aan de hele stad. Zowel de Benediktijnerabdij aan de voet van de heuvel als het kapittel op de top ervan gaan terug op stichtingen van een kleine werkgroep van missionarissen, waarvan de leider Audomarus was (fig. 1), bisschop van Terwaan (vroeger een belangrijk centrum, sinds Karel V nog slechts een dorpje: Thérouanne) en één der leden Bertinus. Het kapittel en de stad kregen de naam van de eerste, de abdij die van de tweede. Deze stichtingen dateren van de 7e eeuw, en hoe ze juist ontstonden en welke in feite de oudste van beide was is nu niet meer te achterhalen. Spijtig genoeg was de ware toedracht al een paar eeuwen na hun ontstaan niet meer bekend, en dit bracht mee dat tussen abdij en kapittel, die zowel door hun ligging als door de omstandigheden van hun ontstaan zo dicht bij elkaar stonden, weldra een naijver ontstond, die over hun hele bestaan een schaduw heeft geworpen en nog aan de vooravond van de Franse Revolutie tot even onstichtelijke als lachwekkende situaties heeft aanleiding gegeven. Zij manifesteerde zich in geschillen over het bezit van relikwieën - een punt dat in de Middeleeuwen zo vaak de oorzaak van wrijvingen tussen kerkelijke instellingen is geweest, omdat het bezit van het gebeente of andere resten van vooraanstaande heiligen niet alleen een prestigezaak was, maar ook een niet te onderschatten financieel voordeel opleverde. Zij uitte zich in twisten over het bezit van privileges en wellicht ook - maar hierover wisten we totnogtoe zeer weinig - op het kulturele vlak. Het kultureel leven, de studie en de literaire bedrijvigheid in een kerkelijke instelling in de Middeleeuwen
blijken telkens weer gekonditioneerd te zijn door de tucht en de orde die in die instelling heersen, zodat de kurven van de literaire of wetenschappelijke aktiviteit in een bepaalde instelling en die van de kerkelijke tucht ongeveer gelijklopend zijn. En op dit gebied was het sekulier kapittel in een veel nadeliger situatie dan de abdij. Dit vloeit uit de aard der instelling zelf voort: kanunniken zijn geen monniken en, al waren ze in teorie verplicht volgens een canon (regel: vandaar canonici, kanunniken) te leven, in de praktijk schijnt hun belangstelling niet in de eerste plaats naar studie en literaire aktiviteit te zijn uitgegaan - aktiviteiten die destijds als integrerend deel van de godsdienst beschouwd werden - altans niet in de tijd die ons hier interesseert, de 11e en de 12e eeuw.
Waarschijnlijk is het in dit licht dat we het enige grote letterkundig produkt dat in het kapittel van Sint-Omaars ontstaan is moeten zien: de encyklopedie
| |
| |
die kanunnik Lambert (fig. 2) onder de titel Liber Floridus samenstelde. Wellicht wilde hij hiermee een monument tot stand brengen dat niet alleen de H. Audomarus, zoals hij zelf in zijn inleiding zegt, maar ook het hele kapittel tot eer zou strekken. Van die Lambert weten we heel weinig: zijn vader, die eveneens kanunnik van Sint-Omaars was geweest, stierf in 1077. Interessant is de stamboom, die de auteur op één van de laatste bladzijden van zijn werk heeft geschetst en die een groot aantal leden van zijn geslacht langs moederszijde vermeldt; zij is één van de oudste bekende stambomen van een niet-vorstelijke familie uit de Nederlanden. Lambert zelf moet na 1120 gestorven zijn, want in dat jaar beëindigde hij zijn levenswerk. Met die Liber Floridus is het al eigenaardig gesteld: vooreerst heeft men tot voor vrij kort het werk meestal niet aan onze obskure kanunnik, maar aan de beroemde abt Lambert van Sint-Bertijns, zijn tijdgenoot, toegeschreven, dit op grond van de literaire en wetenschappelijke faam van deze laatste, maar met negéring van de eigen woorden van de schrijver van de Liber Floridus, die zich in zijn inleiding kanunnik van Sint-Omaars noemt. Vervolgens is - hoe ongelooflijk dit ook moge klinken - het eigenhandige manuskript van de auteur bewaard gebleven, een feit waarvan het belang niet genoeg kan onderstreept worden. En tenslotte moet men dit handschrift niet gaan zoeken onder de schatten, die tans in de schilderachtige ‘Bibliothèque municipale’ aan de zorgen van kanunnik Coolen - een verre opvolger van Lambert van Sint-Omaars - zijn toevertrouwd en die hij aan vorsers uit alle werelddelen ter beschikking stelt met een gulheid, die ons er aan herinnert dat we in Frans-Vlaanderen zijn; neen, het is terechtgekomen in de Universiteitsbiblioteek te Gent. Op welke manier en in welke omstandigheden het handschrift de reis naar
Gent heeft afgelegd blijft een raadsel. We weten alleen dat het reeds in de 13e eeuw in de Sint-Baafsabdij aldaar bewaard werd.
Het handschrift is een groot in-kwarto van ongeveer 600 bladzijden; het is geschreven op perkament dat blijkt van verschillende kwaliteiten en herkomsten te zijn; de ene bladen zijn wit en dun, andere grof en grijs, vele vertonen plooien, scheuren en gaten, nog andere bestaan uit verschillende aan elkaar genaaide stukken: het is duidelijk dat we hier met een ‘klad’ te doen hebben en dat de auteur niet zomaar over een mooie perkamentvoorraad kon beschikken; in sommige gevallen moest hij zelfs zijn toevlucht nemen tot het gebruik van palimpsesten, dit zijn vroeger beschreven bladen waarvan de tekst uitgekrabd wordt met de bedoeling de bladen met een nieuwe tekst te beschrijven. Voegen we daarbij dat de auteur op vele plaatsen op onelegante manier nieuwe stof heeft ingelast op uitslaande bladen, die aan het reeds gevormde boek werden vastgenaaid, en dat op bijna alle bladzijden de tekst ontsierd is door schrappingen, korrekties, toevoegingen, die tussen de regels geschreven zijn of volledige marges beslaan, dan is er geen twijfel mogelijk of we hebben te doen met het handschrift dat onze kanunnik zelf, blijkbaar ten koste van veel inspanning, heeft samengesteld. Deze vaststelling wint nog aan belang wanneer we onze blik wenden naar de illustraties in de codex. Deze zijn bijzonder talrijk, en worden gevormd enerzijds door schematische wetenschappelijke voorstellingen (kaarten, diagrammen) (fig. 3), anderzijds door eigenlijke miniaturen, waarvan sommige van een opvallend vakmanschap getuigen (fig. 4). Net zoals het gehele handschrift zijn zij ‘originele’ kreaties (wij komen dadelijk nog terug op de vraag in hoeverre men van originaliteit mag spreken bij de beoordeling van literaire en artistieke produkten van de Middeleeuwen), die vaak de uitdrukking zijn van een komplekse ideeëninhoud. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de internationale geleerde wereld sinds het begin van onze eeuw een steeds toenemende belangstelling voor deze
illustraties aan de dag heeft gelegd, bij zoverre dat men in elk modern werk dat één of ander probleem van Middeleeuwse ikonografie behandelt één of meer illusstraties uit Lamberts handschrift gereproduceerd zal vinden.
Sint-Audomarus (Gent, Universiteitsbiblioteek, hs. 92, fol. 6v) - figuur 1.
| |
| |
Of deze miniaturen door Lambert zelf gemaakt werden of door iemand anders in opdracht van hem is onbekend. Er bestaat een hypoteze, in 1947 door Prof. J.M. De Smet (Leuven) geformuleerd, die zegt dat de miniaturist misschien een andere kanunnik van Sint-Omaars was, nl. Petrus Pictor (Pieter de Schilder), de schrijver van het bekende, door Van Mierlo uitgegeven gedicht De laude Flandriae (Lof van Vlaanderen). Iedereen kent zijn trotse verzen:
O Vlaanderen, zo 'k uw lof
en luister voluit meldde,
'k meen, dat 'k nog eerder 't stof
door onzen mond ook spreken
'k vertolkte zelfs niet zó
hoe groot gij zijt gebleken.
Deze vernuftige hypoteze zal wellicht nooit bewezen kunnen worden; zij behoudt nochtans haar aantrekkelijkheid. Wat er ook van zij, het is duidelijk dat deze miniaturen in de geschiedenis der boekschilderkunst een aparte plaats innemen en weinig gemeens hebben met de - overigens vaak veel beter afgewerkte - meestal minder geinspireerde produkten van andere scriptoria van dezelfde tijd.
De Liber Floridus is - we zeiden het reeds - een encyklopedie, maar die bepaling mag ons niet misleiden: weliswaar worden alle onderwerpen die de Middeleeuwse intellektueel konden interesseren erin behandeld, maar van een alfabetische klassering der stof is geen sprake; die vindt men trouwens in bijna geen enkele Middeleeuwse encyklopedie. Bovendien - en dat is erger - zal men ook tevergeefs naar een sistematische rangschikking van de stof zoeken, tenminste indien men van hedendaagse opvattingen over sistematiek uitgaat: de meest uiteenlopende onderwerpen volgen er elkaar dikwijls op onthutsende wijze op: een hoofdstuk over geschiedenis is b.v. middenin een reeks hoofdstukken over biologie en mineralogie terechtgekomen, een aantal astronomische voorstelling en bevinden zich tussen hoofdstukken over Joodse geschiedenis, enz.
De algemeen geldende opvatting is dan ook dat onze kanunnik niet bij machte was de stof, die hij zo vlijtig verzameld had, op een aanvaardbare manier te ordenen. Dit is waarschijnlijk in een zekere mate waar, maar misschien moeten wij ook rekening houden met het feit dat wij niet meer in staat zijn de sistematiek van de Middeleeuwse geest, waarin teologie, geschiedenis en kosmografie zo nauw met elkaar verweven waren, te ontdekken. Hierop kan in dit artikel niet nader ingegaan worden. Genoeg zij het te weten, dat teologie, moraal, filozofie, astronomie, aardrijkskunde, biologie, mineralogie, geschiedenis en dergelijke meer behandeld worden. Wie enigszins met de Middeleeuwse opvattingen vertrouwd is, is ook niet zo verwonderd er ook eschatologische teksten (over het einde van de wereld, het laatste oordeel en de komst van Antichrist), voorspellingen en verhalen van wonderen in aan te treffen, naast gedichten en een roman. Waarschijnlijk hebben al deze verschillende teksten elk hun eigen betekenis in dit grote geheel, maar deze met zekerheid te achterhalen is geen gemakkelijke onderneming.
Modern is de encyklopedie zeker door de kombinatie van woord en beeld: sommige onderwerpen, zoals b.v. de sterrenkunde, worden bijna uitsluitend door illustraties duidelijk gemaakt, wat ook een belangrijk kenmerk van het hedendaagse encyklopedisme is. Dit onderscheidt ook de Liber Floridus van de meeste andere werken van hetzelfde genre. Inderdaad neemt dit werk in de geschiedenis der Middellatijnse encyklopedische literatuur absoluut geen vooraanstaande plaats in, vergeleken met het invloedrijke werk van Isidorus van Sevilla (6e-7e eeuw) of met de reusachtige kompilaties van Vincentius van Beauvais (13e eeuw), om slechts de bekendste vertegenwoordigers van dit genre te noemen.
Maar geïllustreerde encyklopedieën zijn heel weinig talrijk. Wel heeft een halve eeuw na Lambert een Duitse kloosterzuster een beroemde encyklopedie samengesteld, die zij zelf op zeer kunstzinnige wijze heeft geïllustreerd: zij
Lambert van Sint-Omaars (Gent, Universiteitsbiblioteek, hs. 92, fol. 13r) - figuur 2.
| |
| |
Diagram van de muzikale verhoudingen (Gent, Universiteitsbiblioteek, hs. 92, fol. 222r) - figuur 3.
heette Herrad van Landsberg en was abdis van het klooster Hohenburg in de Elzas. De Hortus Deliciarum (Tuin der Lusten), die zij voor het onderricht van haar medezusters opstelde, ging jammer genoeg verloren tijdens de beschieting
| |
| |
Leeuw en stekelvarken (Gent, Universiteitsbiblioteek, hs. 92, fol. 56u) figuur 4.
van Straatsburg door de Duitsers in 1870, tijdens de Frans-Duitse oorlog. Was dit handschrift door de omvang en wellicht ook door de kwaliteit van zijn illustratie belangrijker dan de Liber Floridus, op wetenschappelijk gebied, en vooral inzake historiografie en kartografie, moest het het ongetwijfeld tegen Lamberts werk afleggen. Het is wel zo dat alle Middeleeuwse encyklopedieën in mindere of meerdere mate kompilatiewerken zijn, d.i. werken samengesteld uit uittreksels uit andere auteurs, en hierin doet de Liber Floridus zeker niet onder voor zijn soortgenoten. Maar zeker op de twee genoemde gebieden, de geschiedenis en de aardrijkskunde, moet zijn auteur over een dokumentatie beschikt hebben die nadien verloren gegaan is: vandaar het grote belang van vele van zijn hoofdstukken. Ook op het gebied der illustratie en der ikonografie bestonden zeer sterke tradities, en de illustrator van de Liber Floridus kon of wilde zich niet geheel van deze tradities vrijmaken - men bekijke b.v. de voorstellingen der sterrenbeelden, die op antiek-Romeinse voorbeelden teruggaan - maar toch biedt hij ons een aantal komposities waarvoor nergens een parallel te vinden is en die blijkbaar origineel zijn (fig. 5).
Daar komt bij dat Lamberts werk ook in de Middeleeuwen geapprecieerd geworden is, ondanks al zijn onvolkomenheden: er zijn immers niet minder dan acht kopieën van bewaard, waarvan de oudste van de 12e, de jongste van de 16e eeuw dateert; daarvan worden er twee in Parijs bewaard, één in Chantilly, één in Dowaai, één in Genua, één in Leiden, één in 's-Gravenhage en één in Wolfenbüttel. Verder bestaat er nog een Franse vertaling, die eveneens in 's-Gravenhage bewaard wordt. Blijkbaar zijn er dus tijdens de hele Late Middeleeuwen mensen geweest die het bezit van dit boek op prijs stelden - in de ware zin van het woord, want de aankoop van zulk een handschrift was ongetwijfeld een zeer dure aangelegenheid.
Met de doorbraak van Renaissance en Humanisme raakte het werk in vergetelheid, zoals zovele andere uitingen van Middeleeuws ‘obscurantisme’, en die vergetelheid zou feitelijk duren totdat - niet een Vlaming of een Nederlander, maar een Fransman de verschillende Liber Floridus handschriften voor
| |
| |
De boom der deugden (Gent, Universiteitsbiblioteek, hs. 92, fol. 231v) - figuur 5.
het eerst aan een grondig onderzoek onderwierp. Dat die geleerde niemand minder was dan één der grootste handschriftenkundigen die ooit geleefd hebben, de hoofdkonservator van de Nationale Biblioteek van Parijs, Léopold De- | |
| |
lisle (1826-1910), werpt een gunstig licht op de waarde van Lamberts werk. Delisles Notice sur les manuscrits du Liber Floridus de Lambert, chanoine de Saint-Omer (1906) is nog altijd het voortdurend te raadplegen standaardwerk over de Liber Floridus. Sindsdien is de belangstelling van alle zijden steeds groter geworden - speciaal zijn in dit opzicht de V.S.A. te vermelden, waar de middeleeuwse historiografie veel belang hecht aan de studie van simbolen, ikonografie en de ‘mediaeval mind’ in het algemeen. Zij kulmineerde in het Liber Floridus-kollokwium, dat in september 1967 in de Universiteitsbiblioteek te Gent gehouden werd en waar voor een honderdtal deelnemers sprekers uit België, Nederland, Frankrijk, Engeland, Duitsland en de V.S.A. problemen in verband met dit werk belichtten. Hiermee is de Liber Floridus-materie verre van uitgeput, integendeel, het kollokwium heeft aangetoond welke immense problematiek gesteld wordt door deze Middeleeuwse encyklopedie uit Vlaanderen, die Prof. Harry Bober (New York) niet aarzelde te noemen: ‘the most important, comprehensive, and characteristically mediaeval illustrated encyclopaedia of the Middle Ages’. |
|