De jonge Snellaert (1809-1838).
Het boek De jonge Snellaert van dr. A. Deprez zeer boeiend of uitermate belangrijk noemen, zou naar mijn gevoel op zijn minst een overdrijving zijn. Toch is het ook weer niet volslagen onbenullig. Alleen behandelt het een periode in Snellaerts leven die voor de Nederlandse gemeenschap niet zwaar woog en slechts interessant is voor zover er al aanwijzingen in te vinden zijn voor de figuur die Ferdinand A. Snellaert van 1838 tot 1872 in de Vlaamse letteren, en de Vlaamse beweging in het algemeen, zou worden.
Ada Deprez heeft voor dit boek de reeds betrekkelijk omvangrijke Snellaert-literatuur doorgenomen, maar vooral teruggegrepen naar de beschikbare briefwisseling. Ze heeft op die manier het beeld opnieuw samengesteld van de afstamming, de jongensjaren, de opleiding in Noord-Nederland (Snellaert kreeg een medische opleiding in het Nederlandse leger en vocht in 1830-1831 ook aan die kant!), zijn eervol ontslag, zijn universiteitsjaren en zijn definitieve vestiging in Gent, waar hij van 1838 af een grote rol zou gaan spelen als kritikus en als Vlaams voorman.
Jammer is daarbij wel dat er van de brieven ààn Snellaert zoveel meer bewaard bleven dan de brieven vàn Snellaert. Dit feit is er immers de oorzaak van dat veel informatie slechts kan afgeleid worden uit brieven van derden, en wereldschokkend kunnen die veelal niet genoemd worden. Wel kan de lezer zich ergeren aan de stompzinnigheid van de klerikale opvattingen van die tijd (p. 16-18), waar de matigende toon van Snellaert dan weer gunstig tegen afsteekt.
Interessanter is het soort dagboek dat Snellaert van einde 1832 tot zowat 1845 bijgehouden heeft en dat notities van uiteenlopende aard bevat, zoals gegevens over zijn lektuur, literaire of biografische bijzonderheden, gesprekken, enz. Maar ook dit blijkt niet overal van belang, komt vaak niet boven ordinaire roddelpraat uit.
En tenslotte is er nog het onhebbelijk jongmens Edmond Nieuwenhuizen (Snellaert getuigde later van hem dat hij zijn enige vriend in Nederland was), wiens brieven zulkdanig geklets zijn, soms in het Frans, soms in het Nederlands, dat men zich gaat afvragen hoe Snellaert daar in godsnaam zijn pap mee kon koelen. Maar de zuster van het jongmens was knap, enz.
Het valt me dan ook bijzonder moeilijk de gedachtengang van Ada Deprez te volgen waar zij op pagina 97 de figuur van de zesentwintigjarige Snellaert schetst bij zijn terugkeer uit het leger. Dit lijkt me eerder geschreven vanuit de kennis van zijn verdere loopbaan dan op basis van wat in het onderhavige boek aan die passus voorafgaat. Om te bewijzen dat Snellaert op dat ogenblik ‘afstand zou genomen hebben van een geregeld kontakt met een literatuur en kultuur, die zich wist te manifesteren in een verzorgde en beschaafde taal’, is er toch wat meer nodig dan het halve Duits van Briem, de droge berichten van Jacobze en de hierboven al vermelde, verwarde ontboezemingen van Nieuwenhuizen. Heeft hij niet integendeel veel meer gehad aan zijn iets latere relaties met de Wervikse volksdichter Blieck?
Daarom vind ik de laatste dertig bladzijden van de tekst ook veruit de belangrijkste: de eerste ontmoetingen in Gent, de stichting van ‘De Tael is gantsch het Volk’, Snellaerts huzarenstukje op de viering van een hoogleraar (hij wees de tweehonderd aanwezige medici in het Nederlands op hun plichten tegenover de volkstaal), zijn ongenadig, maar eerlijk debuut als letterkundig kritikus, en dies meer.
Ada Deprez heeft ons met dit boek eigenlijk maar een voorgerecht met prikkelende nasmaak opgediend. De hoofdschotel, nl. de verdere levensloop van dokter Snellaert, mag ze ons beslist niet onthouden. Maar ze maakt daartoe al goede voornemens in haar inleiding: ‘de periode nadat hij het diploma van dokter had verworven en bekendheid had gekregen als snedige, doordrijvende en wilsvierkantige Vlaming en als literator, reserveren we voor latere en meer gespecialiseerde bijdragen’.
Jan Deloof
De jonge Snellaert (1809-1838) door dr. A. Deprez. Overdruk uit de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1970, aflevering 1, 155 pagina's, met aantekeningen en persoonsnamenregister.