Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdvlaamse bewegingBrussels logboek 4.‘Avec VDB vous vous endormez Bruxellois et vous vous réveillerez flamand’! Met deze en andere kreten overspoelde het Front des Francophones de Brusselse agglomeratie ter voorbereiding van het grote verkiezingstreffen op 11 oktober 1970. Tussen het komische en het zielige in schommelde het peil van het proza dat over-en-weer geslingerd werd, dat schreeuwde van de muren, uitpuilde in de te klein geworden brievenbussen of als voor een processie met pamfletjes uitgestrooid lag op de straatkeien. In het konglomeraat van de 19 dorpen dat zich ‘hoofdstad van Europa’ noemt en voor de buitenstaander in menig opzicht op een doolhof lijkt, was nu de hoofdzaak wel duidelijk: het ging voornamelijk om een taalprobleem, of altans om wat zich als zodanig aandiende. Minder luide stemmen (met doorgaans armoediger middelen) probeerden belangrijker problemen aan de man te brengen: de leefbaarmaking van de stad b.v., een dringend uit te stippelen gezond bouwbeleid, het scheppen van groenruimten, het openbaar maken van niet zeer hygiënische bouw- en grondspekulaties, de strijd tegen de ‘verlelijking’ en de verontreiniging van de stad. Dit zette allemaal geen zoden aan de dijk, zoals u nu langzamerhand wel bekend zal zijn. Die moedige alleenstaanders, zoals een Leblanc of een Van Geyt, die een hardnekkige, goed gedokumenteerde oppositie voerden in de Brusselse gemeenteraad, werden door een in andere richting gemanipuleerd kiezerskorps van de kaart geveegd. Intussen kunnen de haaien met hun ‘buildings’ en hun ‘parkings’ (zoals dat heet in 't Belgisch) zes jaar lang nog méér ongestraft hun gang gaan. Want van tel was hier alleen de ‘carcan’ (nog een woordje voor het dringend nodige Belgische Woordenboek), de kuisheidsgordel rond | |
[pagina 172]
| |
Brussel, de indijking van de groeilustige hoofdstad door de boze Vlaamse provincialen. Een taalkwestie? Misschien, want waar de frankofonie (weer een nieuwe!) zich vestigt, komt automatisch het nieterkennen van de andere, de geen-Frans sprekende autochtoon. Een kwestie van grof geld? Ook - en vooral. De uitbreiding van Brussel, d.z. de villawijken voor Franstaligen in de Vlaams-Brabantse gemeenten, gaat gepaard met een niet-aflatende grondspekulatie, waardoor in een tiental jaren astronomische bedragen werden geïnkasseerd door een zeer beperkte klub. ‘De hele Brusselse kwestie is zaak van vier à vijf bouwmaatschappijen’ verklaarde - ietwat simplificerend - in het heetst van de diskussie een vriend van me. Een hoofdreden zal nu wel zijn dat in een zich steeds meer federaliserend land (tweeledig dan) Brussel graag de derde partij zou zijn en het daarvoor - nu de lakens misschien voor lang uitgedeeld worden - territoriaal er zo groot mogelijk moet uitkomen. De enorme profijten die het binnenhaalde als hoofdstad van een sterk centralistisch land wil het in de toekomst kunnen blijven oppompen als derde ‘arbitrerende’ deelstaat. Daar hangt het relatief hoge gemiddelde inkomen van vele Brusselaars vanaf en dat valt voor een niet onaanzienlijk deel samen met de Franssprekende groep, die door het sinds 1830 gevestigde systeem al langer is genesteld in sleutelfunkties. Die sleutelfunktie heeft zich door demokratisering en diversifiëring van de maatschappelijke struktuur ook naar onderen toe uitgebreid: de Franstalige postbediende (vaak een verfranste Vlaming) voelt zich nu ook lid van de klub ‘toonaangevers’ (of men zorgt ervoor dat hij dat voelt) en ziet zich door zijn Vlaamse kollegas in Brussel, die hem via de taalwetten (ces ‘lois inniques’) werden opgedrongen, ook al bedreigd. Dit vormt de verklaring voor het feit dat rond het F.D.F. (1/3 van de stemmen) en gelijkgestelde pro-Franstaligen van P.S.B. en P.L.P. (ruim 70% van 't geheel) frontvorming ontstond. Het verklaart ook waarom de gematigde Vandenboeynantsers (nu onder de benaming ‘Unie voor de Toekomst van Brussel’) voor de dag moesten komen met slagzinnen als ‘Non au carcan fédéraliste’, een subtiele aksentverschuiving binnen éénzelfde tema (in het Nederlands luidde deze kreet: ‘Gelijke rechten, gelijke plichten voor alle Brusselaars’ - een niet van bijbedoelingen gespeende ‘vrije’ vertaling). ‘Brussel heeft emotioneel en anti-Vlaams gestemd’ verklaarde in de verkiezingsnacht een oprechte (maar slimme) Simonet, een van de voornaamste stokers overigens van de Brussels-patriottische hetze. En wat deden de Vlamingen nu in deze heksenketel? Ronduitgezegd: de zaak alleen maar erger maken. Bij het nadeel van de verbrokkeling over 19 gemeenteraden hebben ze hun eigen verbrokkeling gevoegd. Neem nu Schaarbeek: drie Vlaamse lijsten! Een losse C.V.P.-er die de euvele moed opgebracht had toch maar zonder Vandenboeynantsgezellen op te komen (hij was bij deze laatsten trouwens ‘non grata’) werd verkozen, de Volksunieman nét niet, de Rode Leeuw ook niet. Samen haalden ze 12% der stemmen, d.w.z. op z'n minst 5 zetels als ze één lijst hadden gevormd. De Rode Leeuwen vonden het te vies om met wie dan ook een koalitie aan te gaan ‘om beter de socialistische gedachte te verdedigen’, zoals ze het in Elsene motiveerden. Resultaat: nergens een verkozene, hier en daar ‘net niet’, maar goed: nul op het rekwest. Een paar V.U.-verkozenen (Jette, Brussel) en aanverwante (Anderlecht), plus De Kerpel uit Schaarbeek kunnen de pil vergulden. Op de gematigde lijsten kwamen er ook wat Vlamingen door, een paar meer zelfs dan voorzien. Dat ze gemakkelijk te neutraliseren zijn, ligt er duimdik op: de Vlaming De Rons in Brussel, dan nog wel schepen (voor de bovenmoerdijkers: wethouder) doet in de raad nooit op eigen initiatief zijn mond open in het Nederlands, om maar van zwichten op ander gebied te zwijgen. Graag noteren we in de toekomst het bewijs van het tegendeel. Toch was er ook aan Vlaamse zijde een radikalisering: het was de verdienste van A. Monteyne om in Het PennoenGa naar eind(1.) te wijzen op dit in de onsteltenis na 11 oktober op de achtergrond geraakte verschijnsel. Nog nooit stemden zoveel mensen te Brussel ‘Vlaams’, d.i. Volksunie. Rode Leeuwen of Vlaamse voorkeurstemmen op de gemengde lijsten. Om i.v.m. dit laatste verschijnsel Monteyne te citeren: ‘Een ander eigenaardig fenomeen is dat in sommige traditionele partijen de Nederlandstaligen tans beter tot hun recht komen dan vóór de verkiezingen. Door het weglopen van de Franstaligen kwamen inderdaad normaal onverkiesbare Vlamingen naar voren. Dit is o.a. het geval te Etterbeek. Koekelberg, Oudergem, Ganshoren, Jette (nu 10 Vlamingen van de 25 tegen 7 van de 21 vroeger).’ Minister Fayat sprak in dezelfde zin tegen zijn Brusselse vrienden: ‘Het was... een prachtige strijd ondanks deze buitengewoon moeilijke omstandigheden en het is een strijd die een uitslag heeft opgeleverd waarop wij allen fier mogen zijn. (...) Als wij ons steunen op de berekeningen die onze vriend Pieyens reeds vroeger heeft gemaakt betreffende het aantal stemmen die onze jonge partij voor de eerste maal per gemeente in 1968 behaalde, in die gemeenten waar wij nu als Vlaamse Socialisten zijn opgekomen, dan is het duidelijk dat wij het totaal van onze stemmen verdubbeld hebben’Ga naar eind(2.). In deze toespraak zinspeelde hij nergens op het feit dat er geen enkele Rode Leeuw verkozen was (Marc Galle: zes stemmen te kort in Evere!). Dat zal dan wel geweest zijn om de militanten die zich werkelijk zeer verdienstelijk hadden gemaakt, niet te ontmoedigen. Of men dit betreure of niet, het gebrek aan frontvorming bij de Brusselse Vlamingen is nu eenmaal een feit en dat zal in de toekomst ook niet zo gemakkelijk om te buigen zijn, alle wensdromen van binnen of buiten ten spijt. Er is hoe dan ook een duidelijke wil om - los van welke taal ook - een eigen politiek gezich te hebben. Om nog eens Fayat te citeren, in dezelfde rede: ‘Er was twijfel gerezen of wij met andere lijsten koalities moesten aangaan, welnu ik geloof dat men achteraf onze beslissing om zuiver als Vlaamse Socialisten op te treden, niet te- | |
[pagina 173]
| |
rug ter bespreking moet brengen, want herinner U hoe gelukkig we waren na het eerste bloedige incident bij de aanvang van de kieskampagne, dat we elke verdachte alliantie verworpen hadden en dat het van in den beginne duidelijk was dat wij onder de socialistische vlag zouden strijden.’Ga naar eind(3.)
Want frontvorming ‘kan slechts ontstaan door afstand te doen van elke gediferrentieerde optie op politiek of sociaal gebied’ zo schrijft D. Deconinck in Links onder de veelzeggende titel ‘De onvrijheid der Brusselse Vlamingen’Ga naar eind(4.). Over het feit dat hier struktureel iets aan te veranderen is, onder meer door het scheiden van de kiesregisters, zullen we het nu maar niet hebben. We zitten met een politieke feitelijkheid die zich vooral na 1 januari 1971 zal uiten door een aantal sterk anti-Vlaamse gemeenteraden, waarvan drie zelfs met een F.D.F.-burgemeester (als de gesloten overeenkomsten altans doorgaan). Dit werd weliswaar enigszins geneutraliseerd door de verscherpte wettelijke begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot de 19 gemeenten, maar intussen zetelen al een respektabel aantal frankofonen of altans frankofielen in een aantal gemeenteraden in de olievlek. Het ondergravingswerk kan daar nu rustig beginnen: stemde niet daarom de Franstalige vleugel van de P.V.V. er zo vlug mee in, zes van die omstreden gemeenten tot ‘Vlaams grondgebied’ te verklaren? De paarden van Troje zijn daar toch al binnen.
Ook binnen Brussel bevinden zich nog een paar van die beesten: de bouw van het megalomanische World Trade Center, de immobiliënmaatschappijen die ongestoord hun gang gaan ondanks een wet op de ruimtelijke ordening uit 1962 (die nog steeds geen kracht van wet kreeg), waaraan de laatste maanden driftig gesleuteld werd om het geschiede onheil te bezweren. Het zijn - en dat wordt dikwijls over het hoofd gezien - de Brusselse immobilières die de direkte oorzaak zijn van Beauval, Kraainem, Wezenbeek-Oppem en straks van Tervuren, Beersel enzovoort. Had men bij de eerste uitbreiding van Brussel vlak na de oorlog toch maar het probleem van de ruimtelijke ordening in België gesteld! Dan hadden we nu niet met carcans en olievlekken gezeten. Dat intussen één van die immobilières fraai over de kop ging, heeft in die optiek misschien van Vlaamse zijde te weinig aandacht gekregen: een stukje Franstalige kapitalistische, Brusselse macht (met nota bene een P.L.P.-senator aan het hoofd) ging eraanGa naar eind(5.). Vreugdevuren had men in Vlaanderen moeten branden! Er is geen verband met de gemeenteraadsverkiezingen, zult u zeggen. Jawel, en hoe! Dit incident met Etrimo toont aan dat het opgeblazen Brussel kwetsbaar is in enkele van zijn meest vitale uitingen en dat een paar welgemikte prikjes in deze ballon deze arrogante hoofdstad tot zijn ware proporties terug kunnen brengen. Er gingen al een paar stemmen in die richting op: terugtrekking van gesplitste ministeries en ekonomische boykot in verschillende vormen. Om A. Monteyne nog eens te citeren: ‘De gevolgen van deze verkiezingen voor de ekonomische positie van Brussel zijn onoverzienbaar en zouden zeer zwaar kunnen zijn’. Anderen pleiten voor een versterkte aanwezigheid van het Nederlandstalige element in de hoofdstad en dit kan een stroming in omgekeerde richting doen ontstaan. Maar wordt dit geen pat-situatie? De Vlamingen kunnen het ene doen en het andere niet laten door geval per geval na te gaan en te zien wat de beste resultaten geeft. Maar dit veronderstelt dan weer coördinatie en waar is die op dit gebied te vinden?
F.P. |