Dat is blijkbaar eveneens het idee van de senatoren R. Vandekerckhove en H. Leynen, die inmiddels een voorstel van wet hebben ingediend ‘over de inrichting en de werking van een universiteit met niet permanent onderwijs’. Zij wensen, dat in de schoot van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid een werkgroep wordt opgericht, bestaande uit afgevaardigden van alle universiteiten enerzijds en uit gekwalificeerde vertegenwoordigers van de industriële, maatschappelijke en kulturele groeperingen anderzijds, om de oprichting van een dergelijke ‘universiteit met niet permanent onderwijs’ voor te bereiden en er het beleid van te bepalen.
Intussen heeft de B.R.T. zich over het voorstel gebogen en is ook door de ‘Vaste Commissie voor de academische graden en de programma's van de universitaire examens’ (voornamelijk samengesteld uit rektoren) een werkgroep in het leven geroepen om de meest geschikte formule te vinden voor onze open universiteit.
Er rekening mee houdend dat de Engelse Open University een voorbereidingsperiode van ruim zes jaar nodig heeft gehad, moet gevreesd worden, dat ook de Belgische plannen niet onmiddellijk ten uitvoer gebracht zullen worden. Er zal - via kommissies en werkgroepen - nog wel een lange weg af te leggen zijn, vooraleer de eerste universitaire televisiekursussen hier de eter zullen ingaan.
Onze werkende studenten (met volle dagtaak en pas daarna dus met gelegenheid tot studeren) blijven vooralsnog aangewezen op de (moeilijke) centrale eksamenkommissies. In 1970 is in dit systeem weliswaar enige verbetering aangebracht (tans zijn die centrale eksamenkommissies - voorheen te Brussel zetelend - ‘gedecentraliseerd’ en kunnen de eksaminandi zich laten ondervragen in de universiteit van hun keuze), maar ‘studiebegeleiding’ ontbreekt daar nog in de meeste gevallen.
Met enige aanpassing kunnen de huidige centrale eksamenkommissies misschien toch de basis helpen leggen voor de latere open universiteit en kan hieruit de gewenste inter-universitaire samenwerking groeien.
Zowel in het voorstel van de senatoren Vandekerckhove en Leynen als in het pleidooi van rektor Gerlo wordt gesproken van twee instellingen: een Nederlandstalige en een Franstalige. Aan de mogelijkheid - voor het Vlaamse land - van een samenwerking met Nederland (waar immers gelijkaardige plannen bestaan) is voorlopig blijkbaar niet gedacht. Dat is jammer. Niet alleen om financiële, materiële en technische redenen, maar vooral om de - zoveelste - kans tot integratie die men voorbij zou laten gaan. Als men daarbij bedenkt, dat het niet makkelijk zal zijn geschikte T.V.-docenten te vinden (wetenschapsmensen die tevens uitstekende pedagogen zijn, omdat ze ex-cathedraonderricht in zijn beste vorm zullen moeten geven), dan zou het des te meer te betreuren zijn, mochten in Noord en Zuid de krachten andermaal versnipperd worden.
Op het ogenblik dat deze regels gedrukt worden, vergaderen in het Evert Kupersoord te Amersfoort - op uitnodiging van het tijdschrift Volksopvoeding en onder auspiciën van van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord - ongeveer honderd specialisten op het gebied van vormingswerk. Hun bijeenkomst is gewijd aan het tema ‘universiteit en vormingswerk’ en op de dagorde staat o.m. een bespreking over de mogelijkheden van een open universiteit. Laten we hopen, dat de Amersfoortse konferentie bevruchtend mag werken voor hen die bij de uitwerking van de universitaire televisieplannen betrokken zullen worden en dat daar - van het begin af aan - duidelijk de wens naar voren wordt gebracht om te streven naar één open universiteit voor het hele Nederlandse taalgebied.
Dr. Karel De Clerck