kulturele integratie en benelux
Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad vrijblijvend...
Te Brussel ondertekenden de ministers Spaak en Schaus en Baron van Harinxma Thoe Slooten op 5 november 1955 een overeenkomst betreffende de instelling van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Luidens de overeenkomst is deze Raad bevoegd te beraadslagen en adviezen uit te brengen aan de drie regeringen van de Beneluxlanden ‘onder meer in de vorm van een aanbeveling met betrekking tot vraagstukken, die rechtstreeks verband houden met:
- | de totstandkoming van een ekonomische unie tussen de drie staten; |
- | de kulturele toenadering tussen de drie staten; |
- | de samenwerking tussen de drie staten op het gebied van het buitenlands beleid; |
- | de eenmaking van het recht in de drie staten’. |
Ook over andere problemen van gemeenschappelijk belang kan de Raad beraadslagen en adviezen uitbrengen, met instemming van de drie regeringen. De regeringen brengen jaarlijks een gezamenlijk verslag uit over elk van de hoger vermelde problemen. Deze verslagen worden gepubliceerd door het vast sekretariaat van de Raad (Paleis der Natie, Brussel).
De Raad bestaat uit 49 leden: 21 Belgen, 21 Nederlanders en 7 Luxemburgers, allen parlementsleden van de drie staten. Minstens éénmaal komt de Raad bijeen en bovendien telkens wanneer de drie regeringen of de meerderheid van de leden dit wensen. De eerste zitting van de Raad werd gehouden op 22 februari 1957.
Met de Ekonomische en Sociale Raad van Advies behoort de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad dus tot de raadgevende organen van de op 3 februari 1958 afgesloten Benelux Ekonomische Unie. Terwijl echter de Ekonomische en Sociale Raad, waarvan de leden worden aangewezen in overleg met de toporganen van de ekonomische en sociale bedrijfsorganisaties van de drie landen, bevoegd is uit eigen beweging adviezen te verstrekken, kan de Interparlementaire Raad blijkbaar alleen optreden op voorwaarde dat de drie regeringen hiermee akkoord gaan.
De vele beperkingen waaraan de werking van de Raad feitelijk is onderworpen zijn een treffende illustratie van de inzichten en de geest waarin Benelux tot stand is gekomen en verder is geëvolueerd. In zijn lezing van 1 juli 1961 voor het Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen te Brussel heeft minister Luns deze opvattingen duidelijk verwoord (Internationale Spectator, Jrg. XXIII, nr. 17, p. 1477-1488). Grondgedachte van de Beneluxkonstruktie is zo groot mogelijke samenwerking op basis van vrijwilligheid en met behoud van de eigen zelfstandigheid. Supranationale strukturen kunnen aldus moeilijk tot stand komen. Deze moeten vooral ingebracht worden in groter, Europees, verband: het is trouwens zeer de vraag hoe een supranationaal orgaan in de Benelux zich ten opzichte van de Europese organen zou moeten verhouden. Zo zijn er op ekonomisch gebied vorderingen gemaakt, maar ook op gebieden daarbuiten - het buitenlands beleid, de ontwikkelingshulp, de eenmaking van het recht, de kulturele betrekkingen en het wetenschapsbeleid - boekt men vooruitgang. Men maakt afspraken, treft overeenkomsten en, alleen al door het overleg zelf, wordt het beleid over en weer afgestemd. De ministers van buitenlandse zaken van de drie landen zien elkaar geregeld, hetzij in formele of informele bijeenkomsten à trois of en marge van internationale konferenties. Periodieke overleg vindt plaats in een ambtelijke kommissie onder leiding van de direkteuren-generaal voor politieke zaken van de ministeries van buitenlandse zaken. Tijdens de belangrijke Beneluxregeringskonferentie van april 1969 werd besloten dat de drie ministers van buitenlandse zaken elkaar voortaan - waar mogelijk - dienen te konsulteren alvorens beslissingen te nemen over de volgende onderwerpen:
- | politieke samenwerking in Europa; |
| |
- | betrekkingen tussen Europa en de Verenigde Staten; |
| |
- | betrekkingen van West-Europa met de U.S.S.R. en de andere kommunistische landen van Europa, daaronder begrepen de vraagstukken van veiligheid; |
| |
- | betrekkingen van West-Europa met andere delen van de wereld, daaronder begrepen de ontwikkelingshulp; |
| |
- | vraagstukken van gemeenschappelijk belang die op de agenda van de Verenigde Naties staan; |
| |
- | vraagstukken inzake ontwapening en versterking van de vrede. |
Uiteindelijk houden de drie regeringen de vrijheid te beslissen naar eigen inzicht. Het enkele feit echter dat men verplicht is op vrijwel alle belangrijke onderdelen van het buitenlands beleid het oordeel van de Benelux-genoten te vragen, heeft ongetwijfeld een niet te onderschatten betekenis: deze laatsten worden nu als het ware automatisch toegeschoven in het vaste korps van raadgevers dat de beslissing van de betrokken regering voorbereidt.
Voor minister Luns en de regeringen blijkt de samenwerking in Benelux op zichzelf van waarde. Daarnaast (en vooral?) dient zij als voortstuwingsmotor van de Europese integratie. Men is geneigd zich af te vragen of de moeizame vooruitgang van deze integratie in het jongste verleden wellicht mede de verklaring is voor de toch wel opvallend groter wordende officiële belangstelling voor een aktieve en meer dynamische Beneluxpolitiek in het voorbije anderhalf jaar.
Voor de voorstanders van een grotere Beneluxintegratie is de vrijblijvendheid van de regeringen een voortdurende bron van ergernis: men hoeft slechts te denken aan de verschillende beslissingen die de Belgische en Nederlandse regeringen troffen inzake defensieaangelegenheden (België kocht nieuwe vliegtuigen in Frankrijk, Nederland toestellen van een Brits-Amerikaans vliegtuigtype, waardoor een einde kwam aan tien jaar gezamenlijke opleiding van piloten) en aan de beruchte Progil-affaire.
De aarzeling van de drie regeringen om verder de weg van de integratie op te gaan, wordt aardig in de hand gewerkt door een Benelux-vijandige kampagne die in een vrij invloedrijk deel van de franstalige pers in België voortdurend gevoerd wordt. Voor wie enigszins vertrouwd is met de invloed van deze pers op het Belgisch departement van buitenlandse zaken zal het duidelijk zijn dat van die zijde alvast niet veel initiatieven tot verdere integratie te verwachten zijn, des te meer waar er in nederlandstalige kringen in België geen opvallende pro-Beneluxstandpunten worden ingenomen,