De voorziening in de kulturele behoeften van de Nederlandse gemeenschap in Australië.
Het is nu drie jaar geleden dat een Duitse Jezuïet, Pater Johannes Leppich, zich in de voorstad Ashfield bij Sidney, tot zijn talrijke toehoorders wendde met de woorden: ‘Als Kulturvolk müsse man einem Land wie Australiën mehr selbstbewusstsein entgegensetzen wenn ihre Kinder nicht Deutsch sprechen, dann verraten sie ihr Vaterland’. Vaak heb ik mij sindsdien afgevraagd of er geen aanleiding zou bestaan in dezelfde geest tot onze Nederlanders te spreken als Pater Leppich dit voor de Duitsers deed en ieder voor zich te laten uitmaken of en in hoeverre zulk een verwijt op hem van toepassing zou zijn. Er zijn ontegensprekelijk maar al te veel Nederlanders in dit Gemenebest die zich schuldig maken aan grove nalatigheid en verregaande onverschilligheid ten opzichte van de taal en de kultuur van het land hunner afkomst, die elke gelegenheid te baat nemen om schampere opmerkingen te lanceren aan het adres van hen die het belangrijk vinden dat hun kinderen goed Nederlands leren. Zij willen evenmin begrijpen waarom er naar gestreefd moet worden om het Nederlands als studievak op de Universiteit in te voeren. Zij beroepen zich dan op hun Nederlandse nuchterheid en noemen het ‘stokpaardje’ van het Nederlands in Australië emotioneel en onwerkelijk. De nuchtere cijfers echter wijzen uit dat er aan het onderwijs in het Nederlands in Australië behoefte bestaat. In Victoria bij voorbeeld waren er de laatste jaren een kleine 300 leerlingen die bij de zogenaamde ‘Intermediate’, ‘Leaving’ en ‘Matriculation’ eksamens Nederlands als een van hun vakken gekozen hadden. Een even nuchter feit is, dat er aan de Universiteit van Melbourne per jaar 40 tot 50 studenten Nederlands studeren. ‘Niemand dwingt die studenten om dat te doen’, zegt Dr. R.P. Meijer van de Universiteit van Melbourne. Zij kiezen Nederlands omdat zij geïnteresseerd zijn geraakt
in het land, de taal, de literatuur, de kunst of wat dan ook, ‘Allemaal emotionele en onwerkelijke mensen’, zullen ‘nuchtere’ Nederlanders zeggen, maar wat zij met al hun nuchterheid over het hoofd zien is dat de Nederlandse afkomst van ons zelf en van onze kinderen een feit is dat niet ongedaan gemaakt kan worden. Voor sommigen betekent die afkomst niets maar bij anderen bestaat er wel degelijk belangstelling voor het land waar de familie vandaan is gekomen en voor de kultuur van dat land. Het is volgens Dr. Meijer een kwestie van nuchtere psychologie om aan die belangstelling tegemoet te komen, het is emotioneel en onwerkelijk om er tegenin te gaan. Nederland is een klein land en het taalgebied van het Nederlands is klein. Toch is het verschillende malen groter dan dat van b.v. de Skandinavische talen of van het Bulgaars of van allerlei negertalen of indianentalen die aan vele Universiteiten over de gehele wereld - ook aan de nuchtere Nederlandse - bestudeerd en onderzocht worden. Voor iemand, die in taal geïnteresseerd is, is elke taal de moeite van Het bestuderen waard, ook het Nederlands. Bovendien is er in de geschiedenis, in de kunst en de literatuur van Nederland van alles aan te wijzen waarvoor men, zonder enige schroom of verlegenheid de aandacht van een buitenlander mag vragen. Gert Hengeveld merkte m.i. lang niet ten onrechte in de Dutch Australian Weekly van 30 oktober 1970 op dat er niets walgelijkers is dan een Nederlander die zich blijkbaar schaamt voor het feit dat hij Nederlander is, daarom zijn naam verandert, plotseling geen of nauwelijks Nederlands meer spreekt en nog Australischer gaat doen dan een Australiër. Dit is duidelijk een geval van minderwaardigheid en niet van aanpassingsvermogen, zoals meestal beweerd wordt. Een voornaam aspekt van aanpassen ligt in het feit, dat men Australië kan verrijken met hetgeen men heeft aangebracht aan kultuur en andere waarden uit het land
van herkomst. In dit verband wil ik verwijzen naar de uitspraak van een minister van Immigratie, wijlen Athol Townley: ‘By preserving the best of the arts and culture of the land of his birth an immigrant will be contributing something of spiritual as well as material value to his new home’. Het is maar al te goed bekend dat ik zelf in de 22 jaar van mijn verblijf in Australië niet heb afgelaten in de Nederlandse verenigingen met klem op te komen voor de Nederlandse taalbelangen maar het was een ‘vechten tegen de bierkaai’. Telkens trachtte men zich uit een vaak pijnlijke situatie te redden door er op te wijzen dat de statuten van die verenigingen het nastreven van politieke doeleinden uitsluiten (sic!), een argument dat toch wel heel ver gezocht was.
Tot mijn blijde verrassing mocht ik uiteindelijk een heel wat gewilliger gehoor vinden bij het bestuur van de Nederlands-Australische Vereniging Neerlandis in de noordelijke voorsteden van Sydney met het gevolg dat er in het juli-orgaan van deze vereniging een aankondiging verscheen ten aanzien van de plannen om te komen tot een kursus in de Nederlandse taal terwijl op 10 november 1970 in de Dutch Australian Weekly te Sydney kennis werd gegeven van de organisatie van een kursus in het Warringah District waarvan het studieprogramma zou voldoen aan de eisen van het ‘School Certificate’ en van het ‘Higher School Certificate’. Inmiddels heeft het sukses van de kursus in Porta Villa te Dee Why (35 leerlingen) geleid tot de splitsing van de klassen in twee groepen: een voor degenen die zich straks zullen onderwerpen aan officiële eksamens en een voor hen die een algemene kennis van de Nederlandse taal wensen op te doen. Tans is men zelfs zover dat ook uit andere voorsteden van Sydney tal van verzoeken komen om het mogelijk te maken eveneens daar Nederlandse lessen te volgen. Zeer zeker is het in dit stadium nog te vroeg om te juichen te meer omdat men in tweetaligheid een ekstrabelasting wil zien maar het kan niet worden ontkend dat ekstra-belasting ook ekstra geestelijke verrijking tot gevolg kan hebben. Het is mijn persoonlijke ervaring dat diegenen die verzorgd Nederlands schrijven en spreken ook in het Engels tot de goeden behoren. Is het overigens niet zo dat wij voor het leven en niet voor de school studeren: Non scholae sed vitae discimus?
Dr. C. Wouters