Museum in Djakarta (1950-1956) en het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden (1957-1967) interesseerde zich vanaf 1929 als entousiast amateur voor prehistorische archeologie van Indonesië. Als amateur, want zijn beroep was planter. Het Verre Oosten trok in die tijd de aandacht van de prehistorici. Op Java vond Dubois in 1891 de eerste Pithecanthropus, de aapmens. Anderen ontdekten dat de bevolking van het Verre Oosten de landbouw eerder beoefende dan die van het Midden-Oosten. De kennis van metalen gebruiksvoorwerpen bleek in het Verre Oosten ouder te zijn dan in Europa. Het zou tot na Van Heekeren's kamptijd in Birma duren, voordat hij als beroepsprehistorikus verbonden zou worden aan de Oudheidkundige Dienst in Djakarta. Zijn ontdekkingen in Celebes leidden ertoe dat de prehistorische belangstelling voor het Verre Oosten zich uitbreidde tot Indonesië, aanvankelijk niet zonder verzet van de officiële wetenschappelijke wereld: een amateur die verbanden legde tussen Insulinde en het vaste land! Hij publiceerde een reeks artikelen over zijn ontdekkingen, later samengevat in The Stone-Age of Indonesia (1957) en The Bronze-Age of Indonesia (1958). Hij stelde zich verder tot taak Indonesiërs zo op te leiden, dat ze zijn werk konden overnemen, als de politieke ontwikkelingen het hem onmogelijk zouden maken zijn werk af te ronden. Die vrees voor de toekomst werd in 1956 bewaarheid: hij moest het land verlaten. In 1968 kon hij - in de tussenliggende jaren vergezelde hij ekspedities naar Venezuela, Thailand en Turkije - ‘zijn’ Oudheidkundige Dienst (Dinas Purbakala) weer opzoeken, wat hem in staat stelde een herdruk van zijn standaardwerk The Stone-Age gereed te maken. In 1970 leidde hij - 68 jaar - opnieuw een ekspeditie naar Sulawesi (Celebes), maar nu een Indonesische. In deze bescheiden, boeiende geleerde heeft de Universitas Indonesia ook alle Nederlanders willen
eren die tot de ontwikkeling van de wetenschap in Indonesië hebben bijgedragen.
In Indonesië kan men sinds november 1970 staatseksamens in de Nederlandse taal afleggen. Met de instelling van deze eksamens komt het Indonesische Ministerie van Onderwijs en Cultuur tegemoet aan verzoeken uit het bedrijfsleven. Bovendien probeert men op deze manier vat te krijgen op de honderden kursussen in de Nederlandse taal, die verspreid over het gehele land gegeven worden. Er zijn vijf staatseksamens, onderling verschillend in moeilijkheid. De problemen bij het samenstellen van de eksameneisen en het inrichten van de eksamens mogen niet onderschat worden. Welke woordenschat is eksamineerbaar? Er bestaat sinds kort een woordfrekwentielijst van ongeveer 800 woorden, voldoende voor het eerste diploma. Maar verder? De vooroorlogse lijst van De la Court zou wellicht uitkomst kunnen bieden, maar deze lijst is in Indonesië niet aanwezig, ook niet in de herziene versie van Linschoten. Het frekwentieonderzoek naar zinsstrukturen is in Nederland nog niet en in België nog nauwelijks begonnen. Zo er al resultaten gepubliceerd zijn, op het Indonesische Ministerie van Onderwijs en Cultuur zijn ze niet bekend. Enkele ambtenaren - in het bezit van de oude ‘Europese hoofdakte’ - hebben met behulp van een oude Rijpma-Schuringa aan de hand van het reeds bestaande Engelse staatseksamen de eisen bepaald. Hoewel de kommunikatie in Indonesië zeer slecht is en het eksamen een maand tevoren door middel van advertenties in enkele kranten was bekend gemaakt, gaven zich ruim tweehonderd kandidaten op voor het eerste basisdiploma. De eksameneisen zijn voor verbetering vatbaar. Aan de andere kant zullen docenten - en schrijvers van leerboekjes - rekening moeten houden met deze eisen. Een leerboek voor beginners bestaat, evenals een zakwoordenboekje. Een volledige kursus Nederlands voor Indonesiërs bestaat niet; alle grote woordenboeken zijn bovendien uitverkocht. Gelukkig nadert het woordenboek van professor Wojowasito uit Malang zijn
voltooiing. Dit officiële staatseksamen zal het onderwijs in de Nederlandse taal niet alleen stimuleren, maar ook reguleren.
Voor veel Javanen is het veertien-de-eeuwse Madjapahitrijk de voorloper van het moderne Indonesië. Over dit Middenjavaanse rijk schreef de dichter Prapantja in 1365 een lang gedicht. Samen met moralistische poëzie is dit gedicht bewaard gebleven in een achttiende-eeuws handschrift, de Nagarakrtagama. In de negentiende eeuw kwam het handschrift in Nederlands bezit, nadat het Nederlands-Indische leger de opstandige vorsten van Lombok had onderworpen. Als oorlogsbuit werd het overgebracht naar Batavia, en vervolgens naar de universiteitsbiblioteek in Leiden. Koningin Juliana bood dit kostbare handschrift president Suharto aan tijdens diens staatsbezoek aan Nederland in september 1970.
Het Nederlandse Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk schonk de lerarenopleidingen in Bandung en Malang, de universiteiten van Jogjakarta en Makassar en het museum in Djakarta een grote hoeveelheid wetenschappelijke werken. De voorzitter van het Genootschap Nederland-Indonesië, mr. G. Voûte, verstevigde bij zijn bezoek aan Indonesië de banden met de Indonesische tegenhanger, de Lembaga Persahabatan (vriendschapsvereniging) Indonesia-Belanda. Deze vereniging organiseert in Djakarta kursussen in de Nederlandse taal, maar slaagt er tot nu toe niet in verder veel aktiviteiten te ontwikkelen. Mr. Voûte bood het Erasmushuis een kopieerapparaat aan. Langzamerhand wordt het Erasmushuis een echt kultureel centrum. Regelmatig worden er lezingen gehouden, o.a. over Multatuli, de Beweging van Tachtig, G.K. van het Reve en Jan Wolkers, en Nederlandse dokumentaire films vertoond, vaak met Indonesische tekst. In november hield Albert Vogel er twee voordrachten, een over de Indische belletrie en een over Louis Couperus. Op de Literaire Faculteit van de Universitas Indonesia en in Taman Ismael Marzuki - dat schitterende Djakartaanse kulturele centrum - een lezing in de Engelse taal over de ontwikkeling van de Nederlandse roman van Couperus tot Michiels. Deze wat oppervlakkige lezing had minder sukses dan zijn voordrachten in de Nederlandse taal: bezoekers, zeker als hun reis gefinancierd wordt door het Ministerie van C.R. en M., mogen het Indonesische publiek niet onderschatten. Een lezing over de moderne Nederlandse beeldende kunsten, ook gehouden in Bandung, Jogjakarta en Solo, bracht Albert Vogel in kontakt met Indonesische kunstenaars. Een tentoonstelling van Indonesische schilders in zijn Haagse galerie is het plezierige gevolg. Het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land-, en Volkenkunde in Leiden stelt de geleerde en schrijver Ajip Rosidi in staat Sundanese pantunverhalen op te tekenen en te publiceren. De Sundanese
beroepszangers, die deze gedichten uit het hoofd reciteren, verdwijnen. De hulp van het Instituut komt precies op tijd.
In de maand december organiseerde de Literaire Faculteit van de Universitas Indonesia een bijscholingskursus voor docenten in de Nederlandse taal aan Indonesische staatsuniversiteiten buiten Djakarta. Het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen verleende financiële steun. Drs. J.W. de Vries, verbonden aan de Nederland-