horende verwarmende dranken de Amerikanen en alle anderen te machtig en werd geen serieus woord meer gehoord, tenminste niet in het openbaar. Het was ook niet zo nodig. Enerzijds zal niemand van ons zijn buitenlandse studenten leren dat de Nederlandse literatuur tweederangs is, want je houdt je stand natuurlijk wat op, en bovendien kan alleen een historikus zoiets maar zeggen, want neerlandici hebben veel te veel Nederlandse literatuur gelezen om tot zulke algemene oordelen in staat te zijn. Maar anderzijds weet iedereen die een tijdje aan een buitenlandse universiteit gedoceerd heeft, dat een les besteed aan de marsen op Brussel of de provo's, in plaats van aan Karel van de Woestijne of de woordvolgorde in de bijzin, als bijzonder zinvol beschouwd kan worden. Maar dat konden we allemaal niet meer tegen Smit zeggen, want die was al weg.
□
Maar met Smit en de openingszitting zijn we op de zaken vooruit gelopen, want de belangrijkste dingen speelden zich deze keer eigenlijk af vóórdat het kolloquium geopend was. Zo werd er op een maandagmiddag, toen lang nog niet alle deelnemers er waren en de zon scheen als was het midden in de zomer, een vereniging opgericht. Tot dat ogenblik waren er nl. wel een aantal individuën geweest die hetzelfde werk deden, hierover indrukken uitwisselden op driejaarlijkse bijeenkomsten. een kontaktblad hadden en nog zo het een en ander, maar een Vereniging was er niet. Dat was natuurlijk een wat vage toestand en daar moest verandering in komen. Helaas werd de vaagheid met de oprichting van de vereniging niet helemaal opgeheven. Over de naam bv. konden we het al niet helemaal eens worden. De d in nederlandistiek bleek een crux, de Engelse benaming (Netherlandic of Dutch) een ander. Maar toch kwamen we in één middag klaar, zonder avondzitting, want alles waar we niet uitkwamen verwezen we naar een kommissie, of lieten we aan het bestuur over.
Het leukste voor de ‘man in de zaal’ was wel de gelegenheid om voorzitter Thys eens van een andere kant te leren kennen. We hadden hem drie kolloquia lang kunnen bewonderen als de geboren voorzitter: onvermoeibaar, altijd korrekt, steeds bereid en in staat om hooggeplaatste personen te ontvangen en op passende wijze toe te spreken, en tussendoor nog paraat met onafzienbare reeksen technische mededelingen. Maar nu ineens bleek ook Thys maar een mens. Een vereniging oprichten had hij ook nog nooit gedaan, en hij wist echt niet hoe dat nu allemaal moest met die statuten en die bestuursverkiezing en dat allemaal. Hij zei het er ook eerlijk bij. En een even interessant aspekt van deze vergadering was dat nu ineens de heer Thomassen op alle gevaarlijke punten wist in te springen en de zaak te redden. Bijna niemand wist wat de meneer Thomassen eigenlijk al die tijd gedaan had in de Werkcommissie. ‘Vertegenwoordiger Nuffic’ - nou ja, de meesten wisten niet eens wat ‘Nuffic’ betekende. Er zijn dan ook bij de Werkkommissie wel eens brieven aangekomen met het opschrift ‘Geachte heer Nuffic’. Maar nu vernamen we dat Thomassen al negen jaar lang de funktie had vervuld van wat je in een echte vereniging ‘penningmeester’ zou noemen. Minister van financiën, kán het nog belangrijker? En bovendien bleek hij verstand van statuten en formele aangelegenheden te hebben. Zo zie je maar weer: al ziet men de lui, men kent ze niet, om in moderne spelling met Breero te spreken.
□
En de volgende morgen was helemaal het einde, zoals de tieners zeggen. Had Thys het zien aankomen, toen hij een ‘kolloquium van de glimlach’ aanbeval - of voorspelde? Want de Internationale Vereniging voor Ne(d)erlandistiek, ten opzichte van het buitenland de naam dragend International Association for Netherlandic/Dutch Studies, nog geen dag oud, hield haar eerste werkvergadering, en wel over het Heetste Hangijzer, de status. Want ‘status’ betekent bij ons niet: een grotere auto hebben dan de buren en Valencia uitspreken als Balenthia omdat dat Spaans is, maar gewoon onze salarissen en pensioenrechten, waarvan al eerder sprake was.
Het deed eigenlijk een beetje onwerkelijk aan, na al die verhitte debatten van vorige keren, dat er nu twee afgevaardigden van het Nederlandse ministerie van Onderwijs kwamen, die een stencil uitdeelden, waarop een waterdichte regeling stond vermeld. En waarover ze ook nog allerlei vragen, die vooral beleefdheidshalve gesteld werden, vriendelijk en duidelijk wisten te beantwoorden. Mejuffrouw Talsma, die we kenden van vorige kolloquia, was de ster van het veld. Het was natuurlijk jammer voor de Belgen dat zij nog geen regeling hadden, maar die zal nu ook wel gauw komen. Je kunt tenslotte niet alles ineens verlangen. Aan de welsprekendheid van de heer Berckx zal het in ieder geval niet liggen. Zodat we op volgende kolloquia echt iets anders moeten verzinnen, als we ons image van morrende, kontesterende figuren in de marge van de Nederlandse kultuur nog willen handhaven.
□
Dan was er dus nog het eigenlijke kolloquium, waar dr. Gysseling ons duidelijk maakte dat de term ‘ingvaeoons’ volkomen inhoudloos geworden is, prof. Schultink ons voorhield dat de Nederlandse taal, waarvan we ons altijd in onze dagelijkse praktijk weer bewust zijn zo heel weinig te weten, een van de best beschreven talen ter wereld is, waar dr. Gobbers ons vertelde over zijn demokratische schoenendozen, waarin hij al jarenlang stiekem een komparatistische bibliografie van de Nederlandse letterkunde verzamelt, terwijl prof. Hellinga ons probeerde te verzoenen met het feit dat het verzameld werk van Hooft nog altijd niet verschenen is, want het is allemaal niet zo gemakkelijk als wij trouwens ook nooit gedacht hadden. Maar daar kan hier allemaal niet dieper op ingegaan worden. Het zou misschien wel kunnen, maar het dient nergens toe, want wie het precies wil weten, moet het Verslag maar lezen dat ook van dit kolloquium stellig weer gemaakt zal worden. Er was tenminste overal en altijd een meneer met een bandrecorder en een koptelefoon, die alles vastlegde, zodat de nieuwe sekretaris het wel heel makkelijk krijgt. Misschien zal dat Verslag dus ditmaal wel iets eerder dan vlak voor het volgende kolloquium verschijnen.
G. Binnendijk, Amsterdam