retbijbel’ van Wim Ibo kadeau gekregen, met daarin de hele geschiedenis van het Nederlandse kabaret. Vlaanderen is pakweg goed tien jaar ‘bezig’. Ik weet het: ook voordien was er zoiets als De Koperen Haan te Antwerpen met Anton Peters. Er waren enkele initiatieven zoals het radiokabaret Kop en Staart; er bestonden kursiefjesschrijvers (Lods, in de Standaard). Maar van ‘het vak’ (met optredens, grammofoonplaten, radio, televisie) kun je pas nù langzamerhand gaan spreken. En wat nu iedereen met gezond verstand als volkomen vanzelfsprekend toepast op de produkten van Verhoye en zijn geestesgenoten (Brustukadorusch, Rommelpot) wordt door Verhoye niét gedaan. Hij orakelt er op los als de straffende paus van de kleinkunst. En in zijn minachtend geschrijf is hij de onrechtvaardigheid zelf. Er is eigenlijk geen enkele reden om aan zijn bijdrage zo zwaar te tillen. Alleen deze: het is eens te meer het proza van een Vlaming die bij zijn Nederlandse kunstbroers voor ‘volwassen’ wil doorgaan, omdat hij over zijn landgenoten met zorgeloze minachting ‘durft’ te schrijven. Wie de weekbladpers volgt, kent de kollega's van Verhoye.
Verhoye informeert de Nederlanders (en de Vlamingen) niet; hij legt niet uit hoe een en ander tot stand is gekomen, verschaft geen uitleg over de redenen van de achterstand die we nog in te lopen hebben. Hij peroreert vanop een hoge barkruk en kijkt met toegeknepen ogen naar het vulgus in het café. Verhoye heeft de mond vol van tijdkritische satire en hij heeft geen oog voor de tijd waarin de mensen leven, nu. In hetzelfde boek Vlaanderen Vandaag schrijft Ludo Simons:... ‘Hij (de Nederlander) zou niet behoren verbaasd te zijn, want hij zou zich een heel klein beetje in onze geschiedenis moeten verdiepen, en dan zou hij weten dat wij van letterlijk nergens komen’.
Wij komen ook letterlijk nergens vandaan als het over kleinkunst gaat. En nu zijn we nog lang niet halfweg. Maar Jos Ghysen (die door Verhoye in één volzin wordt afgedaan) is een mijnheer in zijn vak, hij krijgt een Hilversums radioprogramma aangeboden, zijn boeken verschijnen in Nederland en Duitsland. En Miel Cools: hij begint in april '71 een tournee door Nederland, de teaters bespelend. Hij was goed genoeg voor het derde net van de Duitse televisie. De ‘fondsen’ (kulturele verenigingen) zijn een doorn in het oog van Verhoye, maar zonder de fondsen zaten we nog altijd met de ‘bonte avonden’ van weleer. En het publiek koopt de betere platen. Verhoye vindt geen satire naar zijn zin in Vlaanderen. Wij ook niet. En telkens als Verhoye het zélf probeerde (Brustukadorusch, Cabareutel) was het werk van opgewonden knapen die de intelligentie en het vakmanschap misten om er regelrechte satire van te maken.
Een gek wereldje eigenlijk, die kleinkunst bij ons, waar men zo vaak en zo gemakkelijk de eigen voorkeuren als enige norm gaat hanteren. Wie politiek kabaret niet kan pruimen, schrijft mensen die in deze richting iets proberen, genadeloos af - en omgekeerd! Louter entertainment inzake kleinkunst is momenteel de grootste zonde in de lage landen. Persoonlijk vind ik dat intellektuele amusement ook erg vrijblijvend, maar dat hoeft toch niet te betekenen dat iedereen dat ook zo moet vinden? De enige kritiek moet dan het niveau van het genre gelden, niet het genre zelf. Daarbij komt dat de mensen die zo hard naar satire ‘die de kern raakt’ zitten te verlangen, moeten weten dat die satire er nooit kan komen als het publiek geen gevoel voor taalhumor krijgt, als het niet de oren gaat spitsen als iemand in ‘een lach of een lied’ relativerende dingen zegt of zingt.
Jaak Dreesen