wil Hirosjima een ‘modern’ gedanst protest zijn tegen de oorlog. ‘Moderne’ koreografen schijnen meestal te vergeten dat ballet een kompositievorm is van de dans. Er wordt immers hoe langer hoe minder gedanst in moderne balletwerken! Die koreografieën krijgen steeds minder hun verloop in de ruimte. Alles gebeurt op de grond. Het ideaal van de klassieke danser - zich verheffen in de ruimte, breken met de wetten van de zwaartekracht - lappen ze aan hun balletzolen. Ook daardoor staan ze dichter bij het Duitse ekspressionisme uit de jaren twintig. Wél moet toegegeven worden dat koreograaf Lubos Ogoun vaak groepen vormt die plastisch mooi zijn en heel ekspressief.
Door een miniem gebruik van het klassiek dansidioom, kan men bij deze eerste kennismaking moeilijk oordelen over de technische kwaliteiten van de uitvoerders.
De andere koreograaf van het Balet Praha, Pavel Smok, schreef de twee andere werken die op het eerste programma stonden: Intieme Brieven (op het tweede strijkkwartet van Leos Janacèk) en Wat zwarte collage (waarvoor hij ook de geluidsmontage maakte).
Intieme Brieven is, in feite, maar een pas-de-deux: op de vier bewegingen van Janacèks strijkkwartet ziet men een man gekonfronteerd met vier vrouwen: de moeder, de eerste liefde, de muze van de muziek en de dood. Het werk stelt lichamelijk hoge eisen van de twee dansers en vergt veel geduld van het publiek. Vooral daar de danstaal weinig variaties biedt: alleen het tweede deel - de eerste liefde - heeft ons kunnen boeien. De koreografie doet meer denken aan parterre- en hand-in-hand-akrobatiek uit het cirkus dan aan een orkestratie van mannelijke en vrouwelijke geabstraheerde lichaamsbewegingen uit het dansstudio.
Wat zwarte collage is gedanste kolder, maar met een wrange nasmaak, daar die kolder het vaak tragisch lot van hun eigen land persifleert. De vier zwaantjes uit Tsjaikovski's Zwanemeer, Roodkapje, Russische dansen en ‘Lily Marleen’ worden geparodieerd; Hitler gesuggereerd; talrijke music-hall-gags (sommigen op de draad versleten) doorkruisen deze knettergekke-bittere kollage.
De vraag is of Pavel Smok, die ook werkt voor de Tsjechische variétéonderneming het Zwart Teater en Lanterna Magica zich niet heeft vergist in het programma. Want een werk als Zwarte Collage zou dààr op zijn juiste plaats zijn.
Na dit eerste programma dat, naar mijn gevoel, weinig overtuigend was en niet op Festival-peil, revancheerde het Balet Praha zich op de tweede avond met een buitengewoon boeiend programma met als hoogtepunt Bela Bartoks Wonderbare Mandarijn.
Voor wie dacht hiermee gekonfronteerd te worden met een vooruitstrevend werk - de sterk-ritmische muziek van Bartok kan bij sommigen nog de indruk wekken eigentijds te zijn - een paar gegevens: de grote Hongaarse schrijver Menyhért Lengyel schreef De Wonderbare Mandarijn in 1917 en Bartok komponeerde de muziek ervoor in 1919. Het werk werd in 1926 voor de eerste maal opgevoerd te Keulen en in Hongarije zelf pas nà 1945. Tans staat het op het repertoire van verscheidene balletgroepen in Hongarije, Joegoslavië en Bulgarije, maar werd ook in andere landen vaak gekoreografeerd: door Ted Bolender in 1951 voor het New York City Ballet, door Jean-Jacques Etchevéry te Venetië in 1953, door A. Rodrigues, te Edinburg in 1956, door D. Parlic te Belgrado in 1957, en door Janine Charrat te Parijs in 1958. Te Antwerpen werd het opgevoerd door de Koninklijke Vlaamse Opera tijdens het seizoen 1958-59 in een koreografie van Leonide Katsjoerovski.
In tegenstelling met wat men zou denken uit de programmatekst is Bela Bartok niet de auteur van het libretto (de schrijver Menyhért Lengvel werd nergens genoemd) dat aldus kan worden samengevat: Een meisje dat het oudste beroep ter wereld uitoefent wordt beschermd door drie mannen. Haar eerste slachtoffer - een oudere man - wordt zijn geld ontnomen door de pooiers. Haar tweede, een jonge student, wordt eruit gegooid omdat hij geen geld heeft. Dan komt de ‘Wonderbare Mandarijn’ aan de beurt waarop het meisje verliefd wordt en die zich ertegen verzet, dat hij wordt omgebracht door de pooiers. Maar hij lijkt onkwetsbaar. Als hij tenslotte het meisje kan omarmen, vloeit het verlangen uit hem weg. En dan beginnen ook zijn wonden te bloeden en sterft hij.
Daar we in hun eerste programma werden gekonfronteerd met een ekspressionistische instelling op koreografisch gebied van de leiders van het Balet Praha, hadden we verwacht, dat ze dit onderwerp, dat er zich zo goed toe leent, ook in die stijl zouden hebben uitgebeeld. En zeer realistisch, zoals we het hebben gezien door bv. het ballet van Pecq (Hongarije) waar men de mandarijn letterlijk zag ophangen. De Praagse koreograaf Lubos Ogoun heeft ons werkelijk verrast door de wijze waarop hij het werk van Lengyel/Bartok heeft benaderd. In de eerste plaats is het personage van de mandarijn geen mandarijn. In andere versies is hij uitgesproken Oosters getypeerd, mét haarstaart, Chinese gewaden, enz. Dit was nu niet het geval. Anderzijds hebben we vaak de Mandarijn gezien als een soort robot, nauwelijks bewegend. Koreograaf Ogoun had er een prachtig gedanste rol van gemaakt. Maar hij deed nog méér: hij liet het ekspressionistisch arsenaal links liggen en heeft gans het verhaal in zuivere danstaal uitgedrukt.
Dit werd een onverwacht antwoord op onze kritiek dat de ‘moderne’ koreografen vergeten dat ballet een kompositievorm is van de dans! En zie, Lubos Ogoun heeft heel die ‘Wonderbare Mandarijn’ op... wonderbare wijze ‘verteld’ in loutere danstaal. En welke originele danstaal op vele momenten. Het is natuurlijk duidelijk welke invloeden ook hier spelen, maar die danstaal was rijk en overtuigend, boeiend en indringend, bijv. bij de gevechten tussen de ‘klanten’ van het meisje en haar drie beschermers. Aan de manier waarop Ogoun de mishandelingen van de Mandarijn heeft gestileerd: hier geen messteken, geen opknoping. Alles symbolisch en toch duidelijk ‘leesbaar’ voor de toeschouwer. En plastisch tot en met.
De vijf rollen waren uitstekend bezet door Petr Kozluh als de Mandarijn, Marta Synackova als het Meisje, Ivan Krob, Jiri Halamka en Miroslav Vilimek als de drie Pooiers, Karl Hrsuka als de Student en Pavel Smok als de Oude Heer.
Deze Pavel Smok is overigens de koreograaf van de twee andere werken die op dit tweede programma stonden: Fresco's, op muziek van Martinu's, dat geabstraheerd in drie delen de strijd om de liefde, vriendschap en verraad, de overwinning van de liefde en het leven wil uitdrukken. En dit doet in een neo-klasieke stijl, met in de eerste beweging een lange pas-de-deux voor man en vrouw en in 2 voor twee mannen, omringd door het ensemble.
Op muziek van Oskar Nebdal werd de avond - zoals het eerste programma - besloten met een kolderballet dat veel meer genietbaar was omdat het minder filosofische pretenties had dan Zwarte Collage. Ongekompliceerd kijkspel, weer vol gags, maar ditmaal - en dit was weer een winstpunt voor koreograaf