artificiële en teatrale muziek ingevoerd, een schreeuwende warboel van allerhande stemmen zoals de Grieken en de Romeinen er - of ik zou me erg moeten vergissen - nooit gehoord hebben in hun teaters. Alles is één geraas van klaroenen, trompetten, fluiten, harpen, en met hen wedijveren dan menselijke stemmen. Men hoort er schandelijke liefdeliederen zoals bij de dansen van courtisanes en potsenmakers.’ (Vertalingen op de plaathoes.)
Naast de hierboven geciteerde, ondubbelzinnige aanvallen op de lawaaierige vertolking van de meerstemmige kerkmuziek, op de parodiemissen en op het gebruik van instrumenten in de kerk, verwerpt hij in nog scherpere bewoordingen de meerstemmige chansons en de instrumentale dansen: ‘Het is heden ten dage in sommige landen een gewoonte elk jaar nieuwe liedjes uit te geven die de jonge meisjes uit het hoofd leren. Het onderwerp van deze chansons komt ongeveer hierop neer: een echtgenoot die door zijn vrouw bedrogen wordt, of een jong meisje dat zonder resultaat door haar ouders gehoed en beveiligd werd, of nog een geheim samenslapen met een minnaar. En deze daden worden op zo'n manier voorgesteld alsof zij volkomen eerbaar zijn en men juicht bovendien deze gelukkige schelmerij nog toe. Bij deze verdorven onderwerpen voegen zich nog woorden van zulke obsceniteit door middel van metaforen en allegorieën dat de schande in persoon zich niet schandelijker zou kunnen uitdrukken. En dat bedrijf houdt een groot aantal mensen in het leven, vooral in Vlaanderen. (...) Eertijds bestond er een teatergenre dat, zonder één woord en enkel door de bewegingen van het lichaam, de auteurs toeliet alles uit te beelden wat zij wilden. Zo is het ook in die moderne liederen waarin men, zelfs indien de woorden zwegen, alleen al door de muziek het smerig karakter van het tema blootgeeft. Voegt daarbij de fluiten gelijk als die van de Corybanten, en het lawaai van de tamboerijnen die de razernij ontketenen. Op de tonen van deze muziek dansen de jonge meisjes, zij wennen er zich aan en wij geven er ons hoegenaamd geen rekenschap van dat daarin enig gevaar voor de goede zeden zou kunnen bestaan.’
Uit dat alles blijkt zeer duidelijk Erasmus' afkeer niet zozeer van de muziek zelf dan wel van de immorele inhoud en het sensuele karakter van sommige komposities. Voor Erasmus is de muziek op de allereerste plaats een middel tot geestelijke verheffing. Daarom moet ze dienares blijven van het woord en mag ze in geen enkel opzicht de verstaanbaarheid van de tekst aantasten door een impetueuze uitvoering. Voor het overige aanvaardt hij de muziek nog als terapeutisch heilmiddel en als een verpozing na de studie.
Tijdens de herdenkingsplechtigheid in het kader van het Festival van Vlaanderen 1969 was het prof. dr. Jean-Claude Margolin (Parijs-Tours) die in een uitgebreid referaat de betekenis van Erasmus met betrekking tot de muziek van zijn tijd belichtte. Zijn tekst werd rijkelijk geillustreerd met tal van aangepaste muziekvoorbeelden. Komposities van J. Obrecht, Cl. Goudimel. P. Hofhaimer, J. Van den Hove, H. Kotter, J. Lupi, D. de Goes e.a. werden uitgevoerd door enkele van onze beste vokale en instrumentale ensembles die zich reeds geruime tijd bezighouden met de interpretatie van de renaissancemuziek: o.m. Musica Polyphonica o.l.v. Louis Devos, het gemengd koor en het atelier voor oude muziek van het Lemmensinstituut o.l.v. Paul Schollaert en Paul Van Nevel, het Vokaal kwartet van Brussel, en verder de organist Kamiel d'Hooghe, en de luitiste Barbara Polasek. De komposities uit de herdenkingsplechtigheid te Leuven werden op de nieuwe plaat in de reeks Luister van de muziek in Vlaanderen samengebracht. Karel Aerts schreef daarbij een uitvoerige inleiding over de houding van Erasmus tegenover de muziek van zijn tijd. Tekst en muziek, opgenomen in een artistiek verzorgde hoes, bieden niet enkel een blijvende herinnering aan de Erasmusherdenking te Leuven, zij geven een overzichtelijk en bontgekleurd beeld van de muziek uit de tijd van de grote humanist. Met deze zesde uitgave is Luister van de muziek in Vlaanderen een dokument van blijvende waarde rijker.
Wie deze nieuwe langspeelplaat in zijn diskoteek wil opnemen, dient 700 fr. te storten op prk. 13.60.32 van Luister van de muziek in Vlaanderen. Hij ontvangt daarvoor de hele tweede jaargang met vier interessante long-playings, die de hoogtepunten uit ons eigen muzikaal patrimonium op een verzorgde wijze voorstellen. Naast I Fiamminghi in Europa en Erasmus en de muziek verschijnen nog volgende platen: Hedendaagse muziek met komposities van R. Van der Velden, K. Goeyvaerts, L. De Meester, en L. Goethals, en Het rijke verleden met vertolkingen op oude instrumenten door G. Verschraegen en het Alariusensemble.
Hugo Heughebaert