in Gent en Brussel biedt hebben wij willekeurig enkele programma's gekozen. We lieten ons daarbij wel enigszins leiden door een verlangen of een behoefte om juist die werken te beluisteren die zelden of nooit in onze al te traditionele koncertprogramma's worden opgenomen.
In dat perspektief ging onze aandacht eerst naar de kreatie van Vlaamse partituren. Wie in Vlaanderen een dergelijke gelegenheid laat voorbijgaan moet soms jaren wachten voordat die nieuwe schepping nogmaals uit de kartons wordt gehaald. Een eerste uitvoering is bij ons niet zelden een laatste uitvoering.
Dit jaar hadden wij de gelegenheid twee nieuwe werken te leren kennen: een orkestwerk van Jan Louel en een kamermuziekbladzijde van Freddy Devreese. Al geloven we dat het geen revelerende meesterwerken waren, toch kwamen ze ons voor als representatief voor beide toondichters en terzelfder tijd voldoende rijk aan muzikale ideeën.
Jan Louel, leraar in fuga en kontrapunt aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel, inspekteur van het muziekonderwijs, en verder begaafd pianist en dirigent, is als komponist niet meer aan zijn proefstuk. Toch sloeg de gekreëerde Symfonie voor strijkorkest bij de eerste kennismaking niet overtuigend genoeg in. Mogelijk hebben het Nationaal Orkest van België en de dirigent Michael Gielen zich niet volledig ingezet om de partituur in optimale voorwaarden te vertolken, of stelde het werk te hoge eisen?
Jan Louel is geen ‘gemakkelijk’ komponist. Van de instrumentisten vraagt hij meestal hoge en zelfs halsbrekende virtuositeit. Zijn muziek is in de meeste gevallen allesbehalve verstrooiend of dekoratief. Dikwijls vertoont zijn partituurbeeld een dicht, haast labyrintisch notenkluwen. De nieuwe partituur maakt daarop geen uitzondering. Het allegro molto b.v. waarmee deze symfonie - slechts drie van de vier delen werden gekreëerd - inzet komt bij een eerste beluistering nogal verward en grillig voor. In de grond is de struktuur niet zo ordeloos als ze bij een eerste kennismaking wel schijnt. Wie de partituur van nabij bekijkt, ontdekt vrij vlug twee duidelijke en zelfs min of meer ekspressieve tema's, die na een inleiding worden voorgesteld en aan het einde in een vrije reëkspositie hernomen. Maar die langere lijnen worden vaak door totaal kontrasterende en scherp getekende minimotiefjes overschaduwd, zodat ze niet direkt in het oor vallen. Ook in het tweede deel, andante molto moderato, keren voortdurend bepaalde motieven terug, zij het in omkering of in een telkens wisselende bedding, in gevarieerde vorm of in een gefragmenteerde struktuur. Wat daartussen en daarrond gebeurt is vaak zo opdringerig ekspressief dat de toehoorder gemakkelijk de draad van Ariadne kwijtraakt. Het meest rapsodisch is het scherzo, dat vaak driftig als een wervelwind alle kanten uitschiet. De vele maatwisselingen en samengestelde maatsoorten, de scherpe en wrange aksenten en de dissonerende samenklanken verhogen het dramatische karakter van deze obsederende, ekspressionistische bladzijde, waarin de toondichter klassiek-moderne technieken af en toe vermengt met clusters en glissando's.
Van heel andere aard en struktuur zijn de ‘Divertimenti voor snaren’ van Freddy Devreese, die gekreëerd werden door de Solisten van het Belgisch Kamerorkest o.l.v. Georges Maes. Kenmerkend voor deze partituur is het verstrooiende karakter en de doorzichtige bouw.
Freddy Devreese is een komponist die in alle stijlen kan schrijven en in alle richtingen kan evolueren. In het klassieke genre beweegt hij zich zonder moeite nu eens op neo-klassicistisch dan weer op ekspressionistisch terrein. Doch met evenveel gemak en vaardigheid hanteert hij een lichtere pen, of komponeert illustratieve muziek bij een film.
Met de geprogrammeerde ‘Divertimenti’ leverde hij het zoveelste bewijs van zijn vloeiende schrijftrant en zijn vruchtbare inspiratie. Ernst en luim, klassiek en licht - voor zover die kwaliteiten nog als tegenstellingen mogen worden beschouwd - werden hier gekombineerd op een vlotte, niet altijd even originele manier. De nieuwe partituur is echte kamermuziek; alle instrumenten worden op een volwaardige wijze in het spel betrokken. Naar inhoud en sfeer verschillen de ‘spelerijen’ onderling nogal sterk. Sommige deeltjes zijn een min of meer burleske parodie op de salonmuziek. Bij een ander nummertje denken we onwillekeurig aan L'histoire du soldat van Igor Strawinsky; een waardevolle referentie! Het laatste deeltje wordt gekenmerkt door een verkapte melodische bouw met vele tegentijden en maatwisselingen. In het eerste deel heerst, niettegenstaande een soms levendige musiceertrant, een ietwat dramatische sfeer. Freddy Devreese bewees hier andermaal dat hij over een benijdenswaardig vlotte pen beschikt en nooit verlegen zit om muzikale gedachten en treffende vondsten, al klinken ze niet altijd zo geniaal en origineel.
De organizatoren met aan het hoofd Jan Briers hadden de beide kreaties opgenomen in boeiende programma's met twintigste-eeuwse bladzijden die niet te dikwijls op onze affiches voorkomen: Fünf Stücke für Streichorchester en Die Serenaden van Paul Hindemith, het Concerto in D voor klavecimbel, fluit, hobo, klarinet, viool en cello van Manuel de Falla.
Een aparte vermelding verdient de koncertuitvoering van De burcht van hertog Blauwbaard van Bela Bartok. Christa Ludwig en Walter Berry vertolkten dit meesterwerk op een indringend ekspressieve wijze, begeleid door een even meesterlijke vertolking van het Nationaal Orkest van België o.l.v. Michael Gielen. Ons heeft die uitvoering werkelijk geboeid; niet in het minst omdat beide vokalisten het werk in de oorspronkelijke taal voordroegen, en bovendien hun vertolking wisten te laden met een verinnerlijkte en diepbezielde uitdrukking. Zowel de pijnlijke dramatiek als de melancholieke lyriek verklankten zij op een grandioze wijze.
Hugo Heughebaert