perken was hun vijand. In dit romandebuut sprak Pieter van der Meer ook over zijn eigen geluk; over het jonge Vlaamse meisje Christine Verbrugghe met wie hij in 1902 getrouwd was. De in 1904 gepubliceerde roman Van Licht en Duisternis ademde in zijn geheel een
socialistische geest. Van der Meer tekende in dit werk het Licht van het socialisme scherp af tegen de Duisternis van het katolicisme. Omstreeks 1905 is er een kentering gekomen in de levensbeschouwing van Pieter van der Meer de Walcheren. De schrijver ging verder dan het louter uiterlijk waarneembare leed, zoals dat hoofdzakelijk weerspiegeld is in Levens van Leed (1905). Boven alles werd Van der Meer nu geboeid door de mens als psychisch kompleks, het niet te doorgronden geheim. Samen met zijn vrouw zocht Pieter naar de zin van het aardse bestaan, want wat had dat korte verblijf van de mens op aarde toch te beduiden? Leefde de mens alleen maar zijn leven op deze planeet en was daarna alles voorbij? En wat betekende toch vooral de liefde en vele andere goede gaven? Al die vragen naar de zin en het doel van het leven lieten Pieter en Christine niet meer los. De eerste tekenen van de grote verandering in het denken van Van der Meer vinden we weergegeven in Het Geheime (1906), terwijl De Jacht naar Geluk (1907) geheel tot tematiek heeft het zoeken naar en de strijd om het richtinggevende in het leven. In deze laatste grote roman wees Pieter van der Meer op de drie mogelijkheden die een intens levend mens nog resten, wanneer hij diep nadenkt over de grote levensproblemen: 1. geen raad meer weten met het leven en er een eind aan maken. 2. geen uitweg meer zien om verder te leven en krankzinnig worden door de obsessie van het mensenleed. 3. neervallen voor het Kruis en bidden tot de Schepper van het heelal.
In die tijd van zoeken en tasten bracht Pieter van der Meer een bezoek aan de trappistenabdijen van Achel en Westmalle. In zijn dagboek tekende hij toen aan: ‘Ik begrijp niets meer van het leven. Is dit niet zonder zin, wanneer God niet bestaat, wanneer God slechts een uitvinding is van het menselijk verlangen, een schijnbeeld geschapen door de wanhoop om de eenzaamheid? Dan zou het idioot, krankzinnig, misdadig zijn, dat mensen zich opsluiten, zich de levensgenietingen ontzeggen en iets aanbidden en verheerlijken, dat niet bestaat.’ In de jaren 1907-1908 verbleven de Van der Meers geruime tijd in Italië. Beschouwingen over dit land en zijn kunstschatten bundelde Van der Meer in
Uit Italië (1911), een boek dat door Pieters vriend August Vermeylen sterk geprezen werd. Inmiddels is P. Van der Meer met zijn gezin in Frankrijk gaan wonen. In Parijs ontmoette hij de Franse schrijver Léon Bloy. Door hem kwam Pieter in kontakt met het katolicisme. Op 24 februari 1911 werd het gezin Van der Meer in de katolieke kerk opgenomen. Deze opname in de kerk betekende geen breuk of scheiding in het leven en de werken van Pieter Van der Meer. Nee, door zijn overgang naar het kristelijk geloof voegde Van der Meer aan zijn leven en werken alleen maar een kristelijke dimensie toe. Deze ontdekkingsweg naar het geloof in Kristus heeft Pieter van der Meer beschreven in
Mijn Dagboek (1913). Dit boek is de grondslag geweest voor de uitgebreide autobiografische reeks van geschriften van Pieter van der Meer de Walcheren die bestaat uit
Mensen en God 1 en 2, Dagboek 4,
5 en 6. Door deze autobiografieën kreeg Van der Meer grote bekendheid in Vlaanderen en Nederland, terwijl de vele vertalingen ervan hem in het buitenland een grote naam bezorgden. Door deze dagboeken zijn wij in staat binnen te kijken in de levensrijkdom van de Van der Meers. Die boeken hebben dan ook een andere betekenis dan de strikt literaire werken van Van der Meer die voor 1911 verschenen zijn. Immers, er wordt in deze dagboeken niet louter literair gewerkt, maar er wordt om met Anton van Duinkerken te spreken, een ervaring verduidelijkt.
Tot het einde van de Eerste Wereldoorlog is Pieter van der Meer in Frankrijk gebleven, waar hij oorlogskorrespondent was voor de Maasbode.
De grote betekenis van Pieter van der Meer de Walcheren voor het Nederlandse kulturele leven ligt tussen de jaren 1921-1929. Had Van der Meer reeds in zijn kritische artikelen uit zijn socialistische dagen scherpe oordelen geveld over toenmalige kunstprodukten, het hoogtepunt van zijn kritische arbeid viel in de periode dat Van der Meer redakteur was van het weekblad De Nieuwe Eeuw. Hij opende zijn rubriek Kunst en Letteren in dit weekblad met een artikel over de geringe artistieke waarde van de toenmalige kerkelijke kunst: ‘Allen zijn we het broederlijk eens niet waar? over het feit, - het staat zelfs als een dukdalve boven water! - dat op enkele té schaarsche uitzonderingen na, het met de kunst in onze kerken allerbedroevendst gesteld is. Ge hebt maar de eerste de beste parochiekerk in stad of dorp binnen te loopen, om dit voor de zooveelste maal te constateren. Rose en blauwe suikerpoppen die heiligen voorstellen, kijken u aan met een allerdroevendst gelach op hun zeepgezichten.’ De oordelen van Pieter van der Meer klonken de jongeren uit de twintiger jaren als ‘bonkige waarheden’ in de oren. Entoesiast besprak P. van der Meer de debuterende Vlaamse en Nederlandse dichters. De afleveringen van pas opgerichte tijdschriften van jonge kunstenaars begroette hij met blijdschap. Om Pieter van der Meer de Walcheren groepeerde zich al gauw een aantal jonge dichters, schrijvers en beeldende kunstenaars, die spoedig de naam van De Katholieke Jongeren ontvingen. Tot deze generatie jonge kunstenaars behoorden Gerard Knuvelder, Jan Engelman, Gerard en Henri Bruning, Anton van Duinkerken, Albert Helman, Charles Eyck en Joep Nicolas. Pieters aanvurende kritieken in De Nieuwe Eeuw werden sterk bestreden door enkele konservatief-denkende katolieken. Met name de jezuïeten Gielen en Slijpen openden een waar spervuur in hun tijdschrift De Boekenschouw op de persoon
van Pieter van der Meer. Hij werd door hen gedoodverfd als de verkeerde man op de verantwoordelijke plaats.
Nadat in 1924 De Nieuwe Eeuw-redaktie verzwaard werd met enkele professoren vertrok Van der Meer naar Opgang, een in Amsterdam verschijnend geïllustreerd tijdschrift. De strijdvaardige, kritische artikelen gingen nu plaats maken voor omvangrijke, diepgaande beschouwingen over oude en moderne kunst. Na een verblijf van vijf jaar in Amsterdam vertrokken de Van der Meers naar Parijs, waar Pieter de leiding op zich gaat nemen van de