derde kamer te Belle was die van de ‘Catharinisten’ ofte Spaderijken, gesticht anno 1541. In 1774 worden te Belle vijf kamers vermeld, waarvan enkele leden de toenmalige meesterwerken der Franse literatuur in het Nederlands vertaalden.
Duinkerke telde in de 16e eeuw ook vijf rederijkerskamers, w.o. de Karsouwieren, met als leus of devies ‘verblijden in tijd’. Michiel De Swaen behoorde tot de kamer van St.-Michiel.
Verder in deze bloeitijd werden erkend of ontstonden: de kamer te Waten, in 1501; die van St.-Winoksbergen, De Royaerts of Baptisten-Royaerts, met patroon St.-Jan Baptist, en als devies: ‘Onrust in genoegen’, in 1516.
De Hazebroekse kamer, met als devies ‘obedientig in 't werk’ (onderdanig in het werk) en als patrones St.-Anna, erkend in 1517 door Alfa et Omega.
De kamer van Hondschote ‘Pertsereders Fonteynisten’ met als patrones St.-Elisabeth van Hongarije, werd gesticht in 1528 met als devies ‘Torcular, calcavi solus’, ook wel eens ‘Liefdewerk’.
En we vertoeven nog steeds in de 16e eeuw: een rederijkerskamer gesignaleerd te Kaaster in 1540; De Libertijnen te Steenvoorde of de gilde van St.-Petrus, erkend in 1518 door de Kamer Fonteini te Gent: te Vleteren, de Tijdverwagters, erkend in 1548 door leper, met als devies ‘Oefening verlicht den geest’; te Broekburg, De Vrugtbaren van Geest, erkend in 1531, met O.L. Vrouw als patrones, en te Wormhout, de Communicanten, erkend in 1548. Toneelspelen allerhande, in 't vroede, 't sotte ofte amoureuse, werden veelvuldig opgevoerd, waarbij de rederijkers hun inspiratie konden oefenen! Landjuwelen waren voorbehouden aan erkende kamers. Onvrije, wilde ofte papkamers mochten aan die tornooien niet deelnemen. In Duinkerke werd in 1426 reeds dergelijk tornooi gehouden, schrijft Prof. Coornaert. Bekend is dat op het beroemde landjuweel van 1539 te Gent, de kamer van St.-Winoks-Bergen de tweede prijs behaalde.
Na de godsdienstoorlogen der 16e eeuw en met de kontra-reformatie herleefden de kamers in Frans-Vlaanderen, zoals in Vlaanderen, en na de aanhechting bij Frankrijk gaat deze nabloei verder. Op het einde der 17e eeuw - toen de Franse invloed hoe langer hoe sterker werd - telde ieder dorp of stad haar kamer, erkend of niet.
In 1663 ontving de toen een eeuw oude kamer van Strazele haar doopbrief te leper, met als patrones O.L. Vrouw van Alsemberg en als
De wapenschilden van de Frans-Vlaamse Rederijkerskamers (Uitgave Familia et Patria, Handzame).
devies ‘cleendadig bescheet’. In 1732 verkreeg de kamer van Kaaster, met St.-Niklaas als patroon, een nieuw oktrooi, met als blazoen: de verrijzende Kristus, die in de hand een bannier draagt met het opschrfit ‘Doodt waer is Uw strael, helle waer is Uw victorie’. En nog in 1751 kregen de Tijdverwachters van Vleteren met O.L. Vrouw van Dinant als patrones een nieuwe erkenning door de leperse Kamer.
De 17e en 18e eeuw waren een bloeitijd voor deze talrijke, vaak