Voor Vlaanderen filmkultuur op Franse basis.
Toen ik de voorzitter van de grootste Vlaamse filmklub enkele maanden geleden zich hoorde verontschuldigen voor zijn leden omdat één van de die avond vertoonde films geen Nederlandse ondertitels zou hebben, dacht ik even terug aan het moment, zowat tien jaar geleden, toen ik ongeveer hetzelfde moest vertellen aan de leden van de filmklub waarvan ik bestuurslid was.
Aanvankelijk vond ik mijn verklaring van tien jaar geleden nog goed en gerechtvaardigd, maar ik nam die van 1970 niet en ik ging daarbij naar verontschuldigingen voor mezelf zoeken. De film die ik moest ‘verantwoorden’ was Le million van René Clair (1931), een der eerste Franse geluidsfilms, waarin het gesproken woord nog een weinig belangrijke plaats had en alles zich beperkte tot enkele okkasionele zinnen. En verder kwam die film uit een of andere godvergeten kelder en van dergelijke archiefstukken mag men niet te veel verlangen. De film die men mij nu in Franse versie voorschotelde was echter een dokumentaire, waarin het gesproken woord uiteraard van groot belang was en heel wat van de anders soms onverklaarbare beelden moest verduidelijken. Het gesproken woord was dus ongeveer even belangrijk als het filmbeeld zelf en in elk geval onmisbaar voor het volledig begrijpen van de prent.
Uiteindelijk moest ik echter inzien dat ik niet meer deed dan proberen mezelf wit te wassen en dat ik, heden ten dage, geen enkele niet-on-dertitelde film meer zou willen inleiden.
Het grote argument voor de presentatie van deze Franse versie, was dat de film niet ondertiteld was omdat er voor de prent in Vlaanderen geen belangstelling was. De vraag was dan of de Vlaamse filmliefhebbers dit werk daarom zonder meer moesten missen, dan wel of ze het dan maar in de originele Franse versie moesten slikken?
Dat met die niet bestaande belangstelling is een door de Vlaamse bioskoopeksploitanten in leven gehouden fiktie. Er bestaat voor de zogenaamd betere film geen belangstelling in Vlaanderen, omdat die betere film nooit aan het publiek aangeboden wordt. En onbekend is onbemind, ook in de filmwereld.
Wat me echter wel hindert is het feit dat men de kultuur maar weer eens wil gaan voorbehouden aan de elite, met name aan degenen die Frans kennen. Wie die taal niet machtig is moet bepaalde films maar missen!
En het ergste van al is nog wel dat het Vlamingen zijn die in deze val trappen, want een val is het. Vastgesteld kan immers worden dat zowat het overgrote deel van de niet ondertitelde Franse films van een bepaald verdeelhuis komen, waar men het Nederlands liever niet hoort. Als Vlaming een dergelijke film van dat huis dan ook nog gaan programmeren, is terugkeren naar oude toestanden en is gewoon die mensen het bewijs leveren dat ze geen inspanning moeten doen, want dat de Vlaming het toch alles wel neemt, als het maar in naam van de kultuur is.
Daarom mijn besluit om geen nietondertitelde films meer te rechtvaardigen. Wie in België geld wil verdienen met films, moet óf zich tevreden stellen met hetgeen uit Wallonië komt, óf zijn films van ondertitels voorzien. Een andere mogelijkheid lijkt er niet te zijn.
Edmond De Cleen