kulturele integratie en benelux
Benelux: toch niet helemaal stil.
De op 5 en 6 juli 1970 te Luxemburg gehouden konferentie van de Beneluxregeringen lijkt een welkome aanleiding om deze kroniek - waarin zal bericht gebracht worden over al wat in verband met Benelux gebeurt of eventueel niet gebeurt in overheidskringen in België en Nederland - te openen met een bondig historisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen van de laatste jaren.
Einde november 1967 moesten de ministers van buitenlandse zaken van de drie Beneluxlanden een goede bui gehad hebben. Tijdens een etentje in Den Haag mochten de heren Grégoire (Luxemburg), Harmel (België) en Luns (Nederland) o.m. het verheugende feit vieren dat de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers eindelijk het sinds 31 maart 1965 ondertekende verdrag en het aanvullend protocol van 25 oktober 1968 tot oprichting van een Benelux-gerechtshof hadden goedgekeurd. Plannen werden gemaakt ter voorbereiding van de Beneluxkonferentie van 1968.
Enkele weken later ontmoetten de heren elkaar opnieuw, ditmaal te Brussel. Het ging er om een gemeenschappelijke houding te bepalen t.o.v. de landen die hun kandidatuur voor het lidmaatschap van de Europese Gemeenschappen hadden gesteld. Aan de lid-staten zowel als aan de kandidaat-leden van de Europese Gemeenschappen werd een memorandum gezonden waarin o.m. gesteld werd dat de Beneluxlanden ‘zonder voor het ogenblik een nieuwe instelling in het leven te willen roepen getracht hebben hun methoden van raadpleging over en weer met de bedoeling tot harmonisatie van hun houdingen te komen, te vervolmaken’... Ondanks de stadhuistaal waarin ze gesteld is lijkt deze verklaring ons een begin van nieuw leven in de enkele jaren voordien wel zeer stil geworden wereld van de Benelux-makers.
In november 1968 pleegden de heren opnieuw overleg in Den Haag. Naar aanleiding van de kabinetskrisis in Luxemburg werd besloten de in december te houden Beneluxtopkonferentie te verdagen tot maart of april 1969. Toch leverde dit overleg reeds enkele zeer belangrijke resultaten op. Bijzonder belangrijk was dat in het kader van de voltooiing van de Benelux Ekonomische Unie op 1 november 1970 de binnengrenzen volledig geopend zouden zijn. Men kwam overeen elk jaar een konferentie van de Beneluxregeringen te houden. Ook zou een ‘comité d'impulsion’ tot stand komen, een kommissie die voorstellen moest uitwerken tot versterking van de samenwerking. Het Beneluxparlement zou meer bij de zaak betrokken worden door het geven van de gelegenheid tot het stellen van schriftelijke vragen. Het zou bovendien rapporten ontvangen over de buitenlandse politiek en vooraf inzage krijgen van de gezamenlijke plannen op wetgevend gebied. Een laatste besluit betrof de instelling van nieuwe ministeriële werkgroepen. Die waren er al voor de ekonomische en financiële aangelegenheden. Nu kwamen er ook voor buitenlandse politiek, wetenschapsbeleid, samenwerking in de grensgebieden, harmonisering van het recht en voor toerisme.
Op 28 april 1969 opende ministerpresident Piet de Jong in het Haagse kongresgebouw de konferentie. In zijn openingsrede wees hij erop dat in de afgelopen 25 jaar veel tot stand was gekomen doch dat in de loop der jaren geleidelijk een zekere vertraging in de uitbouw van Benelux merkbaar was geworden. Premier Eyskens van België benadrukte dat het integratiestreven in Beneluxverband beschouwd moet worden in het perspektief van en als een ambtelijke bijdrage tot een ruimere Europese integratie. De Luxemburgse eerste-minister Werner bepleitte een overeenkomst over de buitenlandse politiek tussen de Benelux-partners.
Deelnemers aan de konferentie waren behalve de premiers, de ministers van buitenlandse zaken, financiën, ekonomische zaken, justitie, verkeer, openbare werken en landbouw van de drie landen alsmede een groot aantal staatssekretarissen. De heren Harmel en Luns waren nog steeds van de partij, maar in Luxemburg had de liberale minister Thorn de heer Grégoire opgevolgd. Het belangrijkste resultaat van deze konferentie was de overeenkomst dat de formaliteiten aan de binnengrenzen uiterlijk op 1 november 1970 zouden afgeschaft zijn, met dien verstande dat voor de BTW zulks pas per 1 juli 1971 zou geschieden. (Een kompromis ten behoeve van de Belgische regering die toenmaals nog de bedoeling had een hogere BTW dan de Nederlandse in te voeren op 1 januari 1970, en minstens één jaar ervaring wilde hebben.)
De regeringshoofden en hun ministers die elkaar dit jaar op 6 juli te Luxemburg opnieuw ontmoetten konden zich over een positief uitgevallen balans verheugen. Weliswaar moest de vervaldag 1 november 1970 verschoven worden naar 1 januari 1971. Op die datum zullen alle voorwaarden vervuld zijn om Benelux tot een ‘tolgebied’ om te vormen. De tariefkontingenten die aan de Beneluxlanden in het raam van de Europese Gemeenschappen afzonderlijk werden toegekend zullen omgevormd worden tot gemeenschappelijke tariefkontingenten. De aksijnzen zullen zoveel mogelijk ééngemaakt zijn. Aan allerlei invoervergunningen komt een einde. Inzake de betalingen en formaliteiten aan de grens die betrekking hebben op de BTW voor het handelsverkeer zal op 1 juli 1971 om kontroleredenen in sommige gevallen het tonen van een afschrift van de faktuur vereist blijven. De opdracht aan het ‘stimuleringskollege’ om de regeringen de meest aangepaste maatregelen voor te stellen met het oog op de integrale realisatie van de Benelux Ekonomische Unie werd met een tweede en laatste jaar verlengd.
Zo is het in het Beneluxhuis, waar het zelden waait, dan toch niet helemaal stil. Over andere tekens van leven in dit huis hopen we in een volgende bijdrage verslag uit te brengen.
Joris de Deurwaerder