film
Toch nog ‘Monsieur Hawarden’.
Zowat twee jaar nadat hij gereed kwam, is Monsieur Hawarden van Harry Kümel dan toch te Antwerpen vertoond. Om dat doel te bereiken was het nodig, dat de Kultuurraad voor Vlaanderen zich achter de zaak zette en dat al wat Antwerpen kent aan kulturele verenigingen de voorstellingen ging patroneren. Was dat niet gebeurd, dan waren de voorstellingen er eenvoudig niet gekomen.
Over dit feit wordt in bepaalde kringen met een zekere trots gesproken, want het was dan toch maar weer eens gelukt: een film die door het Antwerpse bioskoopmonopolie niet op eigen risiko gebracht kon worden, werd er maar weer eens doorgedrukt. En dan nog wel met twee ministers op de galavoorstelling! Er wordt maar weer eens bewezen dat er te Antwerpen een publiek bestaat voor de betere film, zoals dat ongeveer vier jaar geleden ook gebeurde met de in gelijkaardige omstandigheden gelanceerde Nederlandse film Alleman van Bert Haanstra.
Maar ieder denkt er natuurlijk het zijne van en ik vind de hele opzet een treurige vertoning. Als het bewijs voor het bestaan van die belangstelling zo eens om de vier jaren geleverd wordt, dan kan misschien het best nu al een of andere kineast plannen gaan maken voor de film waarmee we het over vier jaar weer eens zullen doen. En intussen zal het Antwerpse bioskoopkoncern het geld binnen halen van de films die dertig weken lopen, wetend dat de kulturele groepen straks toch weer het financiële risiko voor de andere prenten door hun patronage zullen helpen dekken.
Maar het is niet mijn bedoeling hier nu aan de klaagmuur te gaan staan en het reeds zo dikwijls herhaalde liedje nog eens voor te zingen: er is in Antwerpen en in Vlaanderen te weinig kans om goede films te zien. Het is wel zo, maar ik ben de mening toegedaan dat we i.p.v. daar nu nog eens tien jaar over te lopen zeuren, er eindelijk ook wat aan moeten gaan doen.
En dat kan! Alleen al in Antwerpen zijn minstens drieduizend cinefielen in filmklubs verenigd. Er zijn dus al minstens zoveel mensen die zo'n grote belangstelling voor de goede film hebben, dat ze zich zelfs gaan verenigen in klubs die het vertonen van die films als doel hebben. Ik meen dat die klubs moeten gaan samenwerken, i.p.v. elk hun eigen weg te gaan. Samen zouden ze gemakkelijk een wekelijkse voorstelling kunnen organizeren en dat zou de start kunnen worden voor een vaste aktiviteit naast de kommerciële eksploitatie.
Dit idee is niet nieuw. Het werd een drietal jaar geleden door het maandblad Film reeds gelanceerd. Het leek er toen zelfs een moment op, dat er een begin van samenwerking zou komen, zowel te Antwerpen als te Gent. Maar erg veel verder dan een paar schuchter geuite plannetjes is het nooit gekomen en dat om een typische Belgische reden: het eigenlijke doel werd vrij vlug uit het oog verloren en politiek-godsdienstige muggenzifterij kreeg de bovenhand. En wanneer de zaak nu opnieuw opgeworpen wordt, dan komen diezelfde verwijten weer naar voren: katolieke filmklubs zijn een vorm van missioneringswerk en de socialistische zijn een uitbreiding van de vakbondspropaganda. Filmklubs zijn in feite politieke of godsdienstige teekransjes, waar toevallig ook nog een gemeenschappelijke belangstelling voor de film bestaat, daar waar het juist andersom zou moeten zijn en de film de centrale plaats zou moeten innemen.
Neen, wanneer werkelijk de wil bestaat om aan de toestand wat te doen, dan moet dat gebeuren buiten het bestaande bestel om. Om de vier jaar eens bewijzen dat er belangstelling bestaat voor de betere film in Vlaanderens grootste stad is maar een povere manifestatie, die in feite net zo goed bewijst dat die belangstelling er pas is als erg veel mensen zich achter de zaak gaan zetten. Het bewijs dat die belangstelling er is, moet iets blijvends opleveren. En dat kan, als iedereen er zich nu eens ernstig achter zet, i.p.v. met steun aan een vierjaarlijkse filmvoorstelling zijn geweten te sussen.
Zou het niet een taak zijn voor de Kultuurraad in die richting wat te doen, i.p.v. door herhalingen van de Alleman- en Monsieur Hawarden-affaires te bewijzen dat er alleen een ‘opgefokte’ belangstelling voor zulke prenten kan zijn?
En laat ons bij dit alles nu eindelijk ook niet meer zeggen, dat het hier om een lokaal probleem gaat. Wat er in Antwerpen op filmgebied gebeurt kan ook gelden voor de rest van Vlaanderen. In deze bijna nog uitsluitend in kommerciële handen zijnde kunstsektor is het ook zo dat alle Vlaamse bioskoopeksploitanten naar Antwerpen opkijken. Wat daar sukses heeft, wordt overal gedraaid en wat in de havenstad geen kans krijgt, komt doorgaans nergens. Wie kan er in die omstandigheden nog van een zuiver lokaal probleem spreken?
Edmond De Cleen