ten van St.-Theresia van Avilla volgt met een gedegen-konstruktief en tevens illustratief-kommentariërend klankbeeld.
Door vroegere uitvoeringen en door zovele Argoplaten waren de benijdenswaardige hoedanigheden van het Choir King's College uit Cambridge ten onzent reeds bekend. Toch heeft dat ensemble van nauwelijks dertig zangers en koorknapen ons in menig opzicht verrast. Nadat ze als een soort van ‘atmospheric introduction’ ergens onzichtbaar het Dum transisset van John Taverner in de hoge gewelven van de Brugse katedraal hadden doen openbloeien, stelde de groep zich op tegen het indrukwekkende barokdekor achteraan in de kerk.
Het programma was kieskeurig samengesteld met hoogtepunten uit de oude Engelse kerkmuziek: Chr. Tye, Th. Tomkins, Th. Weelkes, O. Gibbons, H. Purcell. Persoonlijk vonden wij het wel spijtig dat dit panorama van de vijftiende tot de zeventiende eeuw niet werd doorgetrokken over de romantiek naar de moderne stromingen. Die perioden uit de Engelse muziekliteratuur zijn toch zo rijk aan gedegen kerkmuziek, en bovendien bij ons onvoldoende bekend. Wanneer ooit te Brugge opnieuw een Engelse week wordt geprogrammeerd, mogen de organizatoren beslist niet nalaten ook daarop de aandacht te vestigen. Een verantwoord en volledig overzicht van de Engelse muziek van de vroege middeleeuwen tot en met de aktuele muziek zouden wij aan deze zijde van Het Kanaal best kunnen gebruiken. Literatuur is er bij de vleet, en van een hoog allooi.
De zangers van het King's College, waarvan de adelbrieven tot in de vijftiende eeuw reiken, bezitten benijdenswaardige kwaliteiten. De wijze waarop ze de gregoriaanse frazen in Taverners motet voordroegen, was een klinkklaar bewijs van hun juiste stemplaatsing, hun zangdiscipline en ademhalingstechniek. Het was vooral in de meerstemmige a-capella-muziek dat men de vele eigenschappen van deze zangers en zangertjes kon bewonderen: trefzekere inzetten, onberispelijke vokalises, nooit falende stemzuiverheid, volkomen homogeniteit per partij zowel in de piano- als in de fortepassages, en een evenwichtige koorbalans die het polyfone beeld zelfs in de sonoorste gedeelten doorzichtig houdt. Van sonoriteit gesproken! Het is zonder meer onvoorstelbaar welke imponerende en toch steeds voorname klankontvouwing David Willcocks uit zijn ensemble wist te halen. Het dubbelkorige O clap your hands van O. Gibbons gaf daarvan een buitengewoon staaltje.
Bij het beluisteren van dit koor hebben we andermaal kunnen konstateren dat het niet helemaal verantwoord is te gewagen van de enig mogelijke en alleenzaligmakende interpretatie van oude muziek. Er zijn haast zovele stijlgetrouwe en korrekte vertolkingswijzen als er goede ensembles en vooral plichtbewuste dirigenten zijn. Het King's College' Choir houdt niet van de dunne koorklank van sommige Duitse koren, die daarmee terecht tegen de patetische gezwollenheid van de negentiende-eeuwse uitvoeringen reageerden. Er is zeker niet de droge en zielloze interpretatie die bij ons al te gemakkelijk met anti-romantische stijlechtheid wordt geïdentificeerd. Men zal ook tevergeefs zoeken naar de in alle opzichten onverantwoorde romantische bombast en leegheid. Het King's College Choir is in dat opzicht als het ware een unicum. David Willcocks bezit immers het zeldzame geheim om zijn zangers ekspressief én gedetailleerd ‘chorisch’ en verantwoord te doen zingen. Aan zijn nuancering, die biezonder rijk is uitgewerkt, kleeft geen vuiltje van uiterlijk effekt. Zij groeit uit de konstruktieve bouw van de kompositie zelf. Daardoor hindert ze nergens de doorzichtigheid van het polyfone stramien en houdt ze terzelfder tijd het klankbeeld levendig en geladen.
Wanneer die twee ensembles elkaar ontmoeten en samen aan 't musiceren gaan, dan moet daaruit een onvergetelijk muziekfestijn groeien dat de toehoorder fascineert. Dat was ook het geval toen die twee groepen o.l.v. David Willcocks in de Walburgakerk drie Chandos-Anthems van G.Fr. Händel verklankten.
In tegenstelling tot Engeland, waar onafgebroken een levendige Händeltraditie heeft gebloeid, is bij ons het oeuvre van deze baroktitaan eigenlijk nog steeds niet volledig doorgedrongen. We willen natuurlijk niet overdrijven en graag toegeven dat Händels instrumentale muziek herhaaldelijk op de affiches voorkomt. Van de vokale scheppingen echter dringt niet veel meer dan de Messiah en Judas Macchabeus door. De andere oratoria, die onvergetelijke koordrama's, de vele opera's en niet in het minst de prachtige anthems blijven altans in onze koncertpraktijk een gesloten boek. Wie eenmaal de schoonheid van die partituren heeft mogen smaken, vraagt zich met verwondering af waarom dat alles nog steeds geen gemeengoed is op onze koncertprogramma's. Händel en de barok zijn er nochtans op zijn rijkst en indrukwekkendst. De Brugse festivalorganizatoren hadden er goed aan gedaan een gedeelte uit dat minder bekende Händeloeuvre op te dissen.
De Chandos-Anthems hebben een eigen muzikale inhoud en bekoorlijkheid. Zij hebben niet die kracht als b.v. de muziek van H. Schütz, evenmin die religieuze beleving en instrumentale variëteit van een Bach-kantate. G.Fr. Händel bekoort door de frisheid van zijn muzikale gedachten, een luchtig soms dekoratief karakter, een sobere meestal verhalende tekstverklanking, een biezonder zangerige melodie en een verrassende afwisseling in koorstijl en -techniek.
Een uitvoering door een knapenkoor bezit haar eigen charme. Zeker, vrouwenstemmen hebben meer glans, schitteren sterker in de hoogte en kunnen in de frazering meer gespannenheid leggen. De knapenstemmen daarentegen bekoren vooral door hun direkte uitdrukking en hun fris-jeugdige toon. Ook hier waren het de trefzekere inzetten, de kordate ritmiek en de homogene versmelting die dadelijk opvielen, terwijl de vele melismen met een bewonderenswaardige preciesheid en ongemaniëreerdheid werden voorgedragen.
In het solistenteam ging onze bewondering vooral uit naar de tenor lan Partridge, die o.i. het best de Engelse geest van die anthems benaderde. De stem van de sopraan Rostraud Hansmann scheen onder vermoeidheid te lijden. De bas Stepen Varcoe, een lid van het koor zelf, bezat een mooi en warm timbre, doch miste nog het egale en krachtige register om bestendig te boeien.
Met haar Engelse muziekweek heeft Brugge de talrijke toehoorders niet alleen enkele uren muziekgenot verschaft, maar ze buitendien door het brengen van enkele minder bekende bladzijden muzikaal verrijkt. Wij rekenen erop dat deze festivalstad ook in de toekomst de voorkeur zal blijven geven aan een tematische programmering, waarbij het aksent voor alles op de muziek zelf wordt gelegd. Hopelijk krijgen we ooit naast een Engelse, Spaanse, Italiaanse, Duitse en Nederlandse muziekweek ook een panorama van de Slavische muziek... en wie weet met wat meer hedendaagse literatuur.
Hugo Heughebaert