den hun mening klaar. Eigenlijk wel vetederend. Ook het overzicht in het Preludium nummer juni '70, het orgaan van de vereniging Concertgebouwvrienden ontlokte een glimlach: ‘Misschien komen ze (bedoeld werden de Notenkrakers, verwende kinderen die hun zin niet hadden gekregen) allemaal weer gauw eens luisteren naar een mooi koncert in het Gebouw. Zonder knijpertjes en fluitjes.’ Dit verslagje volgde op een groot overzicht gewijd aan Debussy's Pelléas et Mélisande bij de komende
voorstellingen in het Holland Festival. Op de eerste foto trof men Pierre Monteux aan, Notenkraker-avant-la-lettre, de man die het beleid aan eigentijdse muziek naast Mengelberg vorm en inhoud gaf...
De Notenkrakers kwamen inderdaad allemaal spoedig luisteren in het Gebouw en wel naar het slotkoncert van het Holland Festival 1970. Maar of er sprake was van een ‘mooi’ koncert moet de geachte lezer maar voor zich zelf vast stellen. Dit was de samenstelling van het programma: 1. Kleine Zaal, 20.15-21.10 uur: Aria's met het dubbele hart (Una vita), een scènisch liederenrecital door Renato Capecchi gewijd aan de belle époque, verrukkelijke smartlappen (onder meer uit de film Voglio vivere cosi, Zo wil ik leven, met Benjamino Gigli uit 1933) op de juiste wijze uitgevoerd, zonder overdrijvingen, iedereen lag dubbel en hikte naar adem; 2. Kodály-Ravelprogramma door het Amsterdams Philharmonisch Orkest (dat overigens nooit de pretenties heeft gehad moderne muziek te presenteren) met Daniël Wayenberg als solist, dit speelde zich gelijktijdig in de Grote Zaal af; 3. Musies Lab in de Spiegelzaal, drie programma's van 21.20-00.30 uur, jeugdige amateurs luchten hun hart niet ‘onder leiding van’, maar wel ‘ingestudeerd door’ Bernard van Beurden, allerlei zaken werden kritisch doorlicht (‘Demokratie is zoiets als: de meerderheid zegt dat de aarde plat is en dus is de aarde plat’): 4. twee kwartiertjes orgel-pop als intermezzo in de Grote Zaal, verzorgd door Louis van Dijk; 5. in dezelfde omgeving een parodistisch fun-koncert in Hoffnungstijl (muziek voor toeters en fluitjes, piccolo-tuba-effekten, ‘De negen symfonieën van Beethoven’ in 12 minuten voor promenade-orkest en ijsco-bel door Louis Andriessen); 6. later op de avond ‘Zes eeuwen muziek’ door het Ensemble Syntagma Musicum in de Kleine Zaal gevolgd door 7. het Ardito Blaaskwintet en Trio Louis van Dijk (Kwintet nr. 2 op.26 van Willem Frederik Bon, Adieu van Stockhausen, Signs van Ton Brugnèl voor blaaskwintet en twee klanksporen met visuele kommentaren van Gerard van den Eerenbeemt (gelijktijdig
partituur voor de blazers en grafische oriëntatie in teatervorm voor de luisteraars, zeer origineel) en Try-out voor blaaskwintet en jazz-trio van Louis van Dijk; 8. gelijktijdig in de Grote Zaal, het Metropole Orkest gevolgd door 9. Zuidamerikaanse muziek van het Orchestra Washboard (00.15-01.00 uur) en Noordamerikaanse folk & bluesklanken door de Popgroep CCC Inc. (01.05-02.00 uur) dit alles in de Grote Zaal en 10. het absolute einde: Raga's van de nacht door de gebroeders Ali Khan uit Pakistan in de Kleine Zaal. Zo, dat was dan de ‘go merry round music night’ in veertien maxi-, midi- en mini-koncerten. Door een breed middenpad vrij te houden werd er ook mogelijkheid tot dansen gegeven: het eerste échte feest in het doorgaans wat stijve Holland Festival. De bedoeling was, zoals Hans de Witte dit uitdrukte: ‘de muziek te ontworstelen aan de musikologen, de regenten, managers en impressario's en terug te geven aan de musici, de muziekliefhebbers en de - met hen geestverwante - bemiddelaars tussen beide groepen in’. Welnu, dit is gelukt, voor één koncert ten minste.
Maar, het idee om een speldeprik te geven ‘in de sociale en artistieke stereotypie van het negentiendeeeuwse, nog altijd overheersende symfonie-koncert, met zijn rokkostuums, zijn van-alles-wat overvoorzichtige programmeringen, zijn dodelijke vrees voor een kuchje, hoestje of prematuur applausje en zijn autoritair van de Parnassus afdalende dirigenten en solisten’ werd al eerder verwezenlijkt. De alternatieve, inklusieve Frascatie-koncerten in Amsterdam betekenden de eerste doorbraak van een statische muziekkultuur vol kompromissen (een beetje toegeven hier, een beetje toegeven daar, maar daardoor nergens overtuigend). Men zou deze koncerten kunnen zien als het antwoord van de Notenkraker op het veel gehoorde: maak het dan zèlf maar eerst eens wáár wat jullie nastreven! Dus weer een kwestie van afschuiven. Daar zijn we sterk in, maar misschien is dit minder een Nederlandse karaktertrek dan een algemeenmenselijke reaktie.
Drie van de Notenkrakers, te weten Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw en Peter Schat waren op het festival present met nieuw werk. Het betrof het derde aktuele koncert in een serie van drie (evenals vorig jaar), waartoe het Nederlands Blazersensemble, de Slagwerkgroep Amsterdam, hoboïst Han de Vries en als dirigenten de komponistenzelf aantraden. Het programma werd gekompleteerd door Requiem ter nagedachtenis aan Edgard VaĆese voor 7 slagwerkgroepen van de nog onbekende David Porcelijn (geb. 1947, fluitist in het blazersensemble), talentvol maar niet meer dan dat, en Seánce voor slagwerkensemble (inkluis harp en piano-vierhandig) van Ton de Kruyf, meer ervaren en geraffineerd van toepassing, met een effektvolle uitgeschreven crescendofinale. Het wroeten in een bak met schelpen (latere versie: knikkers), het luiden van een scheepsbel en het stokkend doorzagen van een stuk zachtboard kwam aan het visuele aspekt, dat altijd aan een slagwerkensemble aankleeft, nog wat dichter bij.
Zoals de alternatieve koncerten klassieke muziek, jazz en pop met elkaar verbonden tot een opwindend geheel, zo had Reinbert de Leeuw in zijn Hymns and chorals with a commentary on the music of Eric Satie (aangetrokken door het blanke karakter, door de geheimzinnige stilstand, de Leeuw sprak van muziek van de armoede, als symbolisch gebaar diende dan ook een citaat uit de Messe des pauvres) een tremolopassage als opmaat voor een onuitgewerkte beat-bas gekomponeerd, terwijl Peter Schat in zijn Thema voor hobo-solo, 18 blazers en 5 elektronische instrumenten zich had laten inspireren door het nummer I feel allright uit Live from the Apollo van James Brown. Niet zozeer hoorbaar dan wel verwant qua mentaliteit. Bigband soul speelde onmiskenbaar een rol. Alhoewel Schats werk een zeer muzikantesk en opgewonden Sacre-uitbarstingzonder-adempauze bood, terwijl de Leeuw zich aan zijn onderwerp hield: afgemeten, statisch, strak, inderdaad wat bleek en a-muzisch, verbond hen een voorliefde voor de blokmatig uitgewerkte spreekritmen à la Messiaen: seriele muziek en de daarmee samenhangende amorfe ritme-behandeling was geheel van het podium verdwenen. Terecht kan men zich afvragen: en wat is daarvoor in de plaats gekomen? Een terugval naar de jaren '20? Tenslotte is de diskussie Schönberg (twaalftoonsmuziek) - Strawinsky (neo-klassieke richting) nooit serieus in Nederland gevoerd.
Schat stelde, en dat leek me nieuw, het idee van een uitschuifbare vorm aan de orde, een eksperiment dat herinnerde aan die in voorgaande