wel wat leeg. De liefde van Clotilda heeft niet genoeg in haar. Tante Begijntje staat niet duidelijk genoeg. De dood van Bonifaas komt er zoo mooi in om het tot een verhaal te krijgen. En die zwakte bestaat juist, omdat je wel den uiterlijken kant der dingen ziet, doch de innerlijke tragiek of emoties uwer personen niet gegeven hebt. En zooals ik U mondelings zei, kan men, met alleen over de uiterlijke dingen te spreken, die diep aan te voelen, de innerlijke gewaarwording naar buiten doen schitteren. Dat heeft Cyriel Buysse veel gedaan en dat is juist zijn groote verdienste. Dostoëfski, dien Rus, doet het niet, maar bereikt door alleen over 't innerlijke te spreken ook zijn reuzig resultaat. Ik zeg, daar zijn veel belovende gaven aan uw verhaal, maar dit zoudt ge moeten doen: persoonlijk zoeken te zijn; het eerst zelf aanvoelen en er sterk van zijn dat het niet anders mag of kan. Veel zien, raak zien, kort zien, Uwe personen in-voelen, en veel schrijven, heel veel, zoo zult ge van zelf tot de kern komen. Ik verwacht in uw aanstaande boek “De Liefde van Marinus” al veel meer. Ik groet U hartelijk. Felix Timmermans.’
De brief is gedateerd: ‘Lier 28 July 1922’.
Toch zou Perckmans, korte jaren later, het over een andere boeg gooien. Wel schreef hij nog verscheidene verhalen, maar de algemene belangstellingssfeer werd steeds meer folkloristisch. Wel zou hij terzelfdertijd het ene tekenvel na het andere vullen, maar zijn groeiend aantal vrienden, onder wie vele publicisten en journalisten, spoorden hem aan meer in dag- en weekbladen te publiceren.
De artikels, die verschenen in o.m.
Het Handelsblad, De Zweep, De Standaard, De Dag, Het Laatste Nieuws, Gazet van Mechelen en
Ons Land, zijn talrijk. Zij liggen opgestapeld in dozen, zij zijn opgeplakt in boeken en, zoals de tekeningen, nooit kronologisch geordend en zeer dikwijls niet gedateerd. Er zijn zelfs merkwaardige stukken bij zoals
Schoolrevue, Vlaamsch Letterkundig en Maatschappelijk Maandblad, eerste jaargang, nummer 1 (en ook het laatste!), door het Koninklijk Atheneum te Mechelen uitgegeven in april 1927, waarin Perckmans een fragment uit
Boeren publiceerde. Zo zijn er
Ons Recht, waarin Albert Van Hoogenbemt
Een vrome St.-Martinusdag opnam, en de brief van Julius Hoste (15-8-28) waarmee hij de publikatie van deze novelle in
De Zweep toezegde. Om niet te gewagen van het artikel
De Greef (Het Handelsblad, (27-3-1938), bij hoge
Frans Perckmans (foto J. Gheysen).
uitzondering geïllustreerd met een oorspronkelijke pentekening van Timmermans, want meestal versiert Perckmans zijn artikels zelf met naïeve pentekeningen, die wel werden gepubliceerd, maar niet steeds terugbezorgd, zoals de brieven van Filip De Pillecijn laten vermoeden (18-10-1935 en 11-11-1936) en
Het Handelsblad op 10-12-1937 ootmoedig bekent. Slechts een enkele keer, voor zover men dat kan nagaan, werd een folkloristisch artikel geweigerd omdat, zo schrijft de Heer Baeyens, toenmalig direkteur van
Het Laatste Nieuws, op 19-2-1938 ‘De Illustratie’ sedert 1 januari van dat jaar niet meer verschijnt...
Laten wij vele merkwaardige informaties achterwege, toch nog even uw aandacht voor een der brieven van Floris Seidel, Antwerps journalist en dichter, die hij op 28-11-1938 schreef. Enkele citaten volstaan om de nieuwe onweerswolken over Europa op te roepen en het wedervaren van de Lierse vrienden te schetsen:
‘En hoe staat het met de teekenen schilderkunst, de folklore en het schrijven? Nog eens niet aan een of andere novelle gedacht, gij die zoo smakelijk vertellen kunt... Heb ik niet dikwerf gezegd dat er in U zooiets specifieks van een Timmermans was... Ik blijf hopen dat ook in U, hoe de afgunst ons moge bestoken, het heilig vuur voor het mooiere, het betere niet mogen gedoofd worden want, laat het een soort van eeuwige onrust, een kwelling zijn voor ons, wij moeten immers bekennen dat het er een zalige is. Stel U nu maar eens even voor dat wij alleen in dienst moesten staan voor wat geld. Wat een eindelooze mislukking ware dan ons leven niet. Want, vergeet niet, waar de wereld thans aan de vier hoeken in brand staat, het niet anders is dan ter wille van de macht en het geld. Wat monsters, wat ondieren!... Zaterdag even Felix Timmermans gehoord met zijn voorlezing uit zijn laatste werk: “Ik zag Cecilia komen”. Heeft die een vruchtbare pen? Ge weet het denkelijk wel dat hij officier in de Leopoldsorde benoemd is. Verleden week Karel De Winter ontmoet, op de begrafenis van Karel Angermille, een der voornaamste medewerkers van “Den Dag” en oud-aktivist... Toen ik hem vroeg hoe het stond met “Pan III”, vernam ik dat het denkelijk wel uit zal zijn met de kunst. Naar hij me vertelde heeft hij over de duizend verzen van het derde deel bij een verhuis moeten kwijtraken, er aan herbeginnen is immers niet meer aan te denken, aldus zijn eigen woorden. Ik vermoed als bij hem de fut eruit is dit grotendeels komt door de ontmoediging, gemis aan aanmoediging en erkenning...’
Tussen de brieven van Timmermans en Seidel ligt een periode, tijdens dewelke Frans Perckmans als een bezetene aan het schilderen was gegaan zonder de minste akademische opleiding. Reeds tevoren had hij wel pentekeningen gemaakt, maar omstreeks de jaren 30 schilderde hij, uitsluitend met Oostindische inkten en sepia, zelfstandige werken, aanvankelijk van grote afmetingen.
Hebben deze tekeningen een terapeutische werking gehad op een man, die reeds zovele jaren door ziekten was ondermijnd? Het geeft alleszins de indruk, dat Perckmans al zijn angsten en kwellingen overwon door ze aan het papier prijs te geven. Op zijn tekenbladen laaiden de hellevuren hoog op, in de schaduw waarvan gepijnigde gestalten zich krampachtig aan het doemvonnis pogen te onttrekken, te vergeefs, want als het ware onherroepelijk aan elkaar geketend. Uiterst langzaam zouden die vuren doven. Pas later ontstonden uit hun as opnieuw menselijke wezens, karakteristieke portretten van typen die zich Dantes Inferno nog steeds herinnerden, want op hun gelaat las men de sporen van de doorstane pijn, hoewel ook reeds de gelatenheid en de deemoed, zodat de artistieke vrienden van Perckmans er al vlug de passende naam voor vonden: ‘karakterkoppen’.
Korte jaren later zou Perckmans ook landschapjes schilderen, volksprenten en stadsgezichten. En toen hij tussen de jaren 1950-1952 bijna geen kleuren meer kon onderschei-