Joris Minne.
Oostende heeft vorige zomer in het Kursaal hulde gebracht aan twee belangrijke Vlaamse kunstenaars: de welhaast vergeten
Paul Joostens (1889-1960) die een vrij belangrijke rol gespeeld heeft in het prille, veronachtzaamde, want in de hoek geduwde begin van de abstrakte kunst in Vlaanderen (tesamen met figuren als Victor Servranckx, Georges Vantongerloo, Michel Seuphor, Geert Pijnenburg, Jozef Peeters, Karel Maes, Prosper De Troyer, Jos Leonard en de tijdschriften ‘Het
Aquadukt (1922) door Joris Minne.
Overzicht’ en ‘De Driehoek’), en
Joris Minne in 1897 als Georges Minne te Oostende geboren, op jeugdige leeftijd Antwerpenaar geworden en gebleven. In de grote erehal van het Kursaal kon men de brede waaier van Minnes aktiviteit bewonderen. Breed en veelzijdig inderdaad. Pas rond 1950 is Minne beeldhouwwerk gaan eksposeren. Tot dan was hij een grafisch kunstenaar geweest (en nadien nog natuurlijk) en behoorde hij met de Cantré's, met Van Straeten en Masereel tot de zogeheten ‘Vijf’ die de Vlaamse houtsnijkunst in de twintiger en dertiger jaren werkelijk groot gemaakt hebben.
Minne heeft alle technieken van de grafische kunst stevig onder de knie: lino, burijn, droge naald, kopergravure, tekening, houtsnede. Dit alles in overvloedig vrij werk en ook onder de vorm van menige boekillustratie. Hoewel de grafikus en de beeldhouwer uiteindelijk één mens vormen en men in beide kunstuitingen gemeenschappelijke trekken kan onderkennen, kan men nochtans even zo goed beide disciplines afzonderlijk bekijken. De grafikus Minne is bijzonder groot en m.i. meest typisch in de houtsneden die verwant zijn met en ontsproten aan de geest van het zogenaamd humanitair ekspressionisme (akwadukten, torens, transatlantiekers enz.) die ook over Masereel vaardig werd. Masereel is in dit soort werk echter altijd meer sociaal geëngageerd, Minne staat meer geïsoleerd, is de grote relativist en is zuiver plastisch bekeken ook ekspressionistischer dan Masereel. Het overdreven perspektief van foorwagens, van de krommende weg met de schuine molen aan de horizon, van tennis- en biljartspelers, van bevreemdende ontdubbelde naakten, het fel onderstreepte ritme van wielen, van stappende mensen, van fabrieksschouwen en wolken wijzen op een zuiver ekspressionistische visie, die trouwens volledig beantwoordt aan de geest van de tijd waarin deze werken ontstonden. Men kan dat ook merken aan de enkele, weinig bekende kleurtekeningen (pastel en akwarel) die ook de ekspressionistische inzet van de kunstenaar onderstrepen. Aan de andere kant is Minne ook een kunstenaar die vaak in dezelfde werken bijzonder verfijnd kan detailleren en daar dan ook getuigenis aflegt van een weergaloze tekenkunstige begaafdheid.
De omgang met het houtblok moet aan de basis liggen van Minnes verlangen om ook beeldhouwwerk te maken. Opvallend is dan ook dat de meeste en de beste van zijn skulpturen in hout gehouwen zijn. Het zijn vooral torso's (zoals de ‘Rooie vrouw’ uit de Middelheimkollektie), liggende, golvende figuren, moederschapkomposities, waar we soms heel vreemde detailleringen
Moederschap (1955) door Joris Minne.