Pop Art te Knokke.
Pop Art is populair, richt zich tot het grote publiek, is vergankelijk, is niet duur, wordt in massa geproduceerd, is jong, geestig, seksy, gimmicky (uitdagend foefje, lef hebbend of zo iets), glamorous (pralerig, protserig of zo iets) en big business.
Deze bepaling van Richard Hamilton dateert uit 1957. Ze geldt nog steeds als een dokument en ze wordt dan ook in de katalogus van de Pop-Art tentoonstelling die men van juni tot september in Knokke kon gaan bekijken ‘ad valvas’ afgedrukt. Wat niet wegneemt dat men met allemaal dezelfde woorden de hele Knokse tentoonstelling stuk voor stuk kon weerleggen. Vele van de zogenaamde Pop-Art-kunstwerken die wij daar zagen en die overigens al ‘klassiek’ geworden zijn, zijn
Marilyn Monroe (1962) door Mimmo Rotella.
niet populair. Het publiek kijkt er niet naar om, het grote publiek dan. Toch is Pop-Art helemaal niet vergankelijk, ze is niet geestig, wel soms gruwelijk, is niet seksy, wel soms op het vulgaire af, kost ontzettend veel, bestaat uit enkele unieke stukken die in musea zijn opgesteld of hier en daar bij een buitenissige verzamelaar enz... Of wellicht is ook dat Pop: het vatbaar zijn voor zo diverse en tegenstrijdige interpretaties. We hebben weer de mondaine bedoening meegemaakt van de opening van deze ekspositie met ministers erbij. En we hebben ook de ‘expansion éphémère’ meegemaakt die César Baldaccini tot een grandioze ‘farce’ heeft laten uitlekken over de trappen van de grote centrale Casinozaal. De uitstekende beeldhouwer César heeft hier zijn talent nog maar weer eens geprostitueerd door het uitgieten van enkele ketels geel en oranje vocht, dat subito presto zestigmaal groter werd en opzwol tot een verstijvende brij die de toeschouwers achteruit drong. Tot deze laatste dan maar op de brij zelf klauterden en met spiksplinternieuwe zagen zich een stukje van deze koek toeëigenden en prompt door de meester lieten signeren. Een happening is wat anders! We waren voor de tentoonstelling gekomen en met ons toch nog enkele paardekoppen.
Men kan zich de vraag stellen of het surrealisme uitgediend heeft, want totnogtoe waren de grote zomertentoonstellingen te Knokke haast uitsluitend op deze visie van de hedendaagse kunst toegespitst. En met recht trouwens want zij brachten ons belangwekkende en blijvende retrospektieven. Maar wellicht is de stap toch niet zo groot, want het spontane gebaar dat zogenaamd het surrealisme leidt, zit toch ook voor bij veel van de produkten die hier te zien waren. Een honderdvijftig kunstwerken vormden, na de ekspositie in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (1961) waarschijnlijk het meest representatieve overzicht dat wij van deze kunst in ons land al te zien kregen, op enkele onbegrijpelijke afwezigen (Roland Vandenberghe bijv.) en een paar even onbegrijpelijke aanwezigheden (Drybergh bijv.) na. Veruit het grootste werk dat op deze ekspositie aanwezig was, was dan nog uitgerekend een echt schilderij: ‘Lying figure with hypodermic syringue’ van de tans 60 jaar oude Francis Bacon, een kunstenaar die door de Pop Artiesten en de nieuwe figuratieven graag geannekseerd wordt, maar die eigenlijk niets met hen te maken heeft. Naast Pop Art, Nouveau Réalisme en Nieuwe Figuratie kon men trouwens een groot aantal werken van deze tentoonstelling onderbrengen in nog een andere nieuwsoortige kunstdiscipline, de assemblage. Arman, Beuys, Broodthaers, Christo, Van Hoeydonck, Kienholz, Kudo, Kusama, Oldenburg, Raetz, en Spoerri zijn tans bijna klassiek geworden werkers in deze kunsttendens; ze waren te Knokke met hun beste werk aanwezig. Opvallend was ook nog dat er uit Nederland heel wat, vooral jongere kunstenaars opdringen die in deze nieuwe discipline meespreken: Woody van Amen, Jaak Frenken, Reiner Lucassen, Wim T. Schippers, Co Westerik en Jakob Zekveld, Ger van Elk, Pieter Engels, Jeroen Henneman en Wim Gijzen.
Het hele Knokse gebeuren is één antikunst-manifestatie geweest, juist dan nog in het tijdens de zomermaanden meest verburgerlijkte milieu van het land. Want Pop Art en aanverwanten willen juist weg van de burgerlijke standing, van het fatsoen, van de bezitsvorming, van de spekulatie. Deze kunstenaars, of hoe moet men ze voortaan noemen, wonderdoeners? willen eigenlijk de wereld veranderen, ze willen beginnen met een nieuw tijdperk en ze kiezen daarvoor objekten, feiten, gebeurtenissen van alle dag, die wij gewoon niet meer zien, of erger nog, die tot voor enkele jaren als kitsch gedoodverfd werden. Door ze te isoleren uit hun normale omgeving krijgen die objekten reeds een apart bestaan, ze worden bovendien niet zelden gekombineerd met tegenstrijdigheden wat dan doorgaans een schok of een schokje van erkenning verwekt. En als dat eenmaal bereikt is, mag die