Gedeelten van het ‘reuzenvliegtuig’ (1.700 bij 700 cm). Kollektie Schmela, Düsseldorf.
Panamarenko bij het reuzenvliegtuig.
personen kunnen vervoeren: met waterstof wordt de plastiek zak gevuld, die 26 m lang is en 6 m dik, een inhoud heeft van 550 m3 en een kabine die 6×3 m meet. De snelheid is berekend op 60 (doorgestreept) of 80 km/u.
Hij heeft wel lang getwijfeld voor hij kon kiezen tussen de twee vormen van het luchtschip: de bekende sigaarvormige zeppelin of de meer korte en ronde ballonachtiger vorm met de hangende gondel.
Hij zegt voor de laatste vorm gekozen te hebben omdat de eerste een moeilijke manoeuvre met landen eist en dan bovendien nagenoeg tot de grond reikt, zodat ‘iedereen het luchtschip met een speld stuk zou kunnen steken, terwijl de dikke ballonachtige in ieder geval zes meter boven de grond blijft hangen’.
Daar kan men in de kabine stappen - ja, deze zomer nog, van Antwerpen naar Eindhoven, dat is afgesproken - die een soort mand is, gevlochten van bamboe en met zeventien kleine venstertjes, daarboven de motoren, die in alle richtingen draaien kunnen. ‘Hoe zal 't zijn in dat rieten mandje, wie zal het durven?’ Panamarenko antwoordt, dat het lang niet zo duizeligmakend zal zijn dan wanneer je staat op een hoog betonnen gebouw; juist omdat je zweeft in een lichte soepele konstruktie... ‘die mand zal wel kraken als een tenen wasmand, maar juist daardoor’...
En dat is helemaal Panamarenko: de fragiele, kwetsbare mand, die dadelijk onder dat primitieve luchtschip zal hangen; uit vrees alleen al zal de angstige verbeelding er tochten mee maken.
Zo fragiel, maar zo ‘vluchtig’ is ook zijn vliegtuig: het renzadel dat temidden van de ijle aluminium stangetjes gekonstrueerd zit, geeft een illusie van snelheid: men gaat erop zitten (‘afblijven en niet aanraken’ moeten de suppoosten nu eenmaal zeggen) en beweegt de renfietspedalen met de voeten; dat zet twee horizontale wielen in beweging, één voor, één achter de vlieger en de aan die wielen bevestigde vleugels; drie naar boven gerichte vleugels
Transportabel vliegtuig, oftewel ‘draagbare helikopter’. (1969.)
worden aan het draaien gebracht, als helikoptervleugels. Men stijgt tamelijk steil, de wendbaarheid is zeer groot, de voorste drie vleugels en de achterste drie zijn onafhankelijk van elkaar te bewegen, dat leidt tot goede manoeuvreerbaarheid. Veel hoogte blijkt niet nodig, Eindhoven bezit nog voornamelijk laagbouw in de binnenstad.
Ik weet wel dat sommige kritici konkluderen dat de funktie van de kunstenaar in de toekomstige maatschappij die van kwast, idioot, pootje-hakkelaar is. Maar zij vergeten dat kunst maar mimesis is, nabootsing, zoals Plato zei, of ‘trompe-la-vie’ zoals een andere filosoof zei, maar nou precies wel een nabootsing die het nagebootste in werkelijkheid ver kan overtreffen. Kán overtreffen; soms, toevallig, omdat het lukt, omdat hét gebeurt, overtreffen in algemeenheid en diepte van werkelijkheid en daardoor meer werkelijk kan worden dan de gewone, incidentele werkelijkheid. Dat klinkt naïef; de Douanier Rousseau noemt men een naïef; hij vluchtte uit zijn atelier als hij zo'n geweldige, angstaanjagende planten-wirwar geschilderd had, zo'n met roofdieren bevolkt oerwoud - heel precies, alles keurig ingekleurd, net echt, bijna echt - hij vluchtte zijn atelier uit om buiten, van buiten af, weer stiekem door het raam naar binnen te gluren.
Was die angst echt of niet? Zeg dan niet dat het oerwoud máár geschilderd is; wie dat zegt kan geen film zien, geen t.v., geen roman lezen, geen poëzie, geen beeldende kunst beleven.
Maar ik heb geen zin in de verdediging dat Panamarenko's vliegtuigen vliegen; er vliegen toch vliegtuigen genoeg; en dit is mooi en nieuw, gemaakt in de huiskamer in de Offerandestraat, Antwerpen. Fragiel, als het netje van het draagbaar helikopterke... Poëzie heeft altijd iets fragiels. Bij de brute vraag naar een maatschappelijk te erkennen werkelijkheid barst het al uiteen; zoals bij Icarus' vlucht het opstijgen al niet mogelijk geweest zou zijn als het niet in poëzie verteld was: want Icarus hééft toch gevlogen... hij