en Drs. J.W. Steenbeek. In Raamwerk, kleine Nederlandse literatuurgeschiedenis wordt in grote lijnen de ontwikkelingsgang van onze letterkunde geschetst, waarna de leerlingen individueel en, in beperkte mate, groepsgewijs zich kunnen verdiepen in o.a. de liefde in onze literatuur (in Mingezind), het sonnet (in Het klein heelal), de bijbel (in Het boek achter de boeken), oorlog en vrede (in Voer voor polemologen), satiren (in Boosaardig) en schrijvers over schilders (in Over schilderen gesproken). In deze fleurig uitgevoerde boekjes hindert overigens de nogal schoolse manier waarop de opdrachten bij de gegeven teksten worden verstrekt.
Veel meer gericht op de zelfstandige werkzaamheid van de leerlingen en van hoger niveau zijn de deeltjes uit de serie Kort en Goed (Wolters/Noordhoff, Groningen en Querido, Amsterdam) waarin een aantal literaire werken of figuren worden gepresenteerd met een deskundige, niet zelden meesterlijke inleiding, zoals die van Kees Fens bij Maatschappelijk Verkeer (over Carmiggelt) en van Prof. Dr. A. Sötemann bij Marsman voor de spiegel. Deze serie staat onder redaktie van Drs. R. Nieuwenhuys.
De deeltjes van genoemde serie zijn in opzet te vergelijken met die van de in 1961 bij Meulenhoff in Amsterdam gestarte Cahiers voor Letterkunde, onder redaktie van Drs. F.P. Huygens en B.W.E. Veurman; ook hierin wordt na een beknopte oriëntatie omtrent schrijver en werk en een summiere bibliografie, afgedrukt op de platten van het omslagje, alle aandacht gevestigd op de teksten zelf. In deze reeks is Mulisch' De sprong der paarden en de zoete zee een ‘topper’.
Een welhaast ideale kombinatie van tekstaanbod en gerichte toelichting is gevonden in de delen van de serie Literaire verkenningen, boeken over schrijvers en dichters, stromingen en verschijningen in de Nederlandse literatuur van vroeger en nu, die, onder redaktie van Prof. Dr. Martien J.G. de Jong van de Facultés universitaires te Namen, bij A.W. Sijthoff in Leiden verschijnen. Deze reeks is opgezet voor het literatuuronderwijs in de hoogste klassen van havo (maar daarvoor te moeilijk!) en vwo, voor de pedagogische akademies, de MO-opleidingen en het propedeutisch universitair onderwijs. Ze is dan ook het resultaat van de samenwerking van een omvangrijk team van Vlaamse en Nederlandse kritici en essayisten, zoals Degroote, Draak, Hadermann, Janssens, Sarneel, de Jong, Lissens, Rens, Blijstra, Roose, Weisgerber en vele anderen.
Ieder deel uit deze serie begint met een inleidende beschouwing of verhandeling, gevolgd door tekstanalyses en/of interviews. Vervolgens vindt men als het centrale en omvangrijkste deel van deze boeken een aantal zorgvuldig gekozen teksten met, indien nodig, tekstverklaring van filologische en kultuurhistorische aard; de delen besluiten met een biografie en een bibliografische afdeling waarin geen volledigheid maar wel bruikbaarheid werd nagestreefd. Een vondst is het ‘werkboekje’ dat ieder deel van deze serie vergezelt. Het bestaat uit een afdeling met vragen en opdrachten die aan de hand van het boek kunnen worden beantwoord, resp. vervuld, én uit een afdeling met taken die de mogelijkheid bieden met in de bibliografie vermeld materiaal ‘buiten het boek’ te werken. Dat dit laatste preludeert op de metoden van literatuur-onderzoek bij het wetenschappelijk onderwijs vergroot de praktische waarde van deze serie boeken, waarvan we de totnutoe verschenen delen kort willen refereren.
Dr. N. de Paepe heeft onder de titel Ik zag nooit zo roden mond een uiterst deskundige inleiding gegeven tot de middelnederlandse liefdespoëzie, terwijl Prof. Dr. Gilbert Degroote geen bijzonder oorspronkelijk, maar wel zeer goed hanteerbaar boek samenstelde over de kunst van de rederijkers: Oude klanken, nieuwe accenten. Bruikbaarheid is stellig ook een hoedanigheid van het deel van Dr. H.G. van den Doel over Revius en Camphuysen, getiteld Ik hoor trompetten klinken. In een magistraal deel, O zoete vrijheid!, geeft Prof. Dr. Lieven Rens een scherpzinnig beeld van Vondel als geengageerd strijder voor vrede en vrijheid. P.H. Simons, toneelkronikeur van Ons Erfdeel, introduceert bekwaam de figuren en het veelal onderschatte werk van Wolff en Deken, onder de treffende titel Wij bebinnen te sympathiseren.
Het boek Het Nederlandse gedicht na 1880 van de redakteur van de serie, Prof. de Jong, moest binnen een jaar vijf maal worden herdrukt en bewijst daarmee alleen al zijn kwaliteiten. Het is bij ons weten de enige bundel waarin de poëtika in dienst van de tekstverklaring geïntegreerd wordt onderwezen. Een wens van vele neerlandisten zou zijn vervuld, als Prof. de Jong een dergelijk boek ook samenstelde voor de drie tijdvakken vóór 1880.
Grote lof moet men ook toekennen aan een voor het voortgezet onderwijs stellig te moeilijke, maar zeer verhelderende bundel, Tachtig jaar na Tachtig, waarin Prof. Dr. Marcel Janssens de evolutie schetst van het personage in de Nederlandse roman, beginnend bij Couperus en eindigend bij Ivo Michiels. Nogal polemisch van opzet en o.i. het minst geslaagd vinden we het deeltje van Dr. F.W. van Heerikhuizen over Arthur van Schendel, Pessimist tegen wil en dank. Attraktief is het meest recente deel uit deze reeks, Voorspel en voorspelling, samengesteld door R. Blijstra, waarin de science fiction van Bilderdijk tot Mulisch en Chapkis in beeld wordt gebracht en bekommentarieerd, - een werkelijke terreinverkenning!
Hoge verwachtingen mag men zeker koesteren van de binnenkort verschijnende delen Met Vondel van de Rode Zee naar de Chinese Muur, waarin de reien uit Vondels toneelwerk in samenhang worden overzien en Eén perron maar drie treinen, waarin Prof. Dr. M.J.G. de Jong Den Brabander, Van Hattum en Hoornik behandelt.
Met het ontwerpen en deskundig begeleiden van deze Literaire verkenningen, die als de vruchten van de modernste inzichten inzake onderwijs in de Nederlandse letterkunde mogen worden gezien, heeft Prof. Dr. M.J.G. de Jong zeker de school, maar niet minder de oprechte minnaar der schone letteren voor lange tijd aan zich verplicht.
Jan H. Cartens, Breda