het beschamende falen. Alleen in de tekst is het heil gelegen.
Hét probleem van Robberechts, nl. de spanning leven-schrijven, ligt dan ook voor de hand. Het schrijversleven wordt noodzaak en rechtvaardiging van het leven zonder meer. Schrijven komt voort uit een vijandigheid tegenover het grijze, pijnigende leven. Er wordt geschreven voor een
beter leven. Schrijven is een uitdaging aan het vernederende pragmatisme van alle gearriveerden en arrivisten. Wie gelooft in de woorden (en wiens geloof is wat dat betreft hechter en sakraler dan dat van Daniël Robberechts?), sticht een wereld van woorden als oord des heils en als beveiliging tegen de grauwe, beschamende en vernederende warboel van het leven. De bestaansreden van het leven gaat in het schrijven op. Beide worden voor het schrijvers-ik Robberechts geidentificeerd. Maar deze identifikatie, die een fundamentele optie zowel voor de schrijver als voor de mens Robberechts impliceert, verloopt niet zonder spanningen. Het hele boek door krijgen wij informatie over het pragmatische leven van het jonge gezin Robberechts in het nog in te richten huis te Everbeek. Helemaal Robberechts is wel de omstandigheid dat dit pragmatische leven, dat geredelijk al marginaal t.o.v. het schrijversleven zou kunnen worden voorgesteld, intrinsiek en voor het volle pond deel uitmaakt van de materie van
De grote schaamlippen. Indien deze pragmatische pool zou wegvallen, zou het ‘geval’ Robberechts zijn betekenis verliezen en zou er van de intrigerende spanning tussen leven en schrijven, waarop het boek
De grote schaamlippen berust, geen sprake kunnen zijn. Alle realia uit de eksistentie van de persoon Robberechts komen in de onvoltooibare spiraal van zijn dynamische zelfbeschrijving terecht: zowel de vrouw Cee en het kind Cateau als de schoonmoeder, de rekening van de loodgieter, de eerste zwaluw, defekten aan de 2PK, de weigering van een manuskript, het bezoek van vrienden, de Mercedes van Bernard Kemp, enzovoort. Er
zijn aan de ene kant de ‘bezigheden’ (het leven), aan de andere kant het schrijven. Enerzijds de inkoherentie, het chaotische en de schaamte, anderzijds de schrijver met de grote schaamlippen. Kan het en mag het zijn dat de enige rechtvaardige bezigheid van een schrijver precies en uitsluitend het schrijven is? Voor Robberechts moét het. Zijn beroep is: schrijver, hoezeer dit moge indruisen tegen de regels van de nog-niet-ludische samenleving. Wat doet de huidige maatschappij met een ‘grafomaan’ als Robberechts? En hoe rooit Cee het met hem? En hoe gedraagt de schrijver van
De grote schaamlippen zich tegenover de stukadoor van het dorp? Hij rechtvaardigt zichzelf alleen op grond van zijn roeping tot het nietpragmatische, nutteloze, marginale schrijverschap. Daarmee kun je geen waterleiding herstellen, maar daar moet je mee leven als je Daniël Robberechts bent. Dynamisch zichzelf beschrijven, dat is de inkoherentie en de chaos bezweren tot struktuur: ‘En misschien ben ik er wel degelijk in geslaagd simultaan een konstruktie te geven aan mijn leven en aan dit werk, en op zo'n manier dat men niet kan uitmaken of die konstruktie door het leven aan het werk, of door het werk aan het leven is verleend’
(De grote schaamlippen, blz. 196). Het leven als te
Daniël Robberechts (foto De Standaard).
schrijven tekst: dat lijkt mij de motorische kracht die de spiraal van de dynamische zelfbeschrijving aandrijft.
De verhouding leven-schrijven brengt voor Robberechts de eis van het kompromitterende schrijven met zich mee. Dat de schrijver zich kompromitteren moet, vloeit voort uit een ander axioma uit de literatuurteorie van de schrijver: de volstrekte eerlijkheid. Robberechts heeft geweigerd verhaaltjes of personages te verzinnen. Het enige personage waarover hij nog iets zinnigs kan en durft te schrijven, is hijzelf. De grafomaan paalde zijn eigen ik als materie voor zijn schrijven af. Omdat hij die taak met radikale autenticiteit, zonder oogkleppen, taboes of kompromissen, aanpakt, schenkt hij zich ten voeten uit aan het papier en aan de lezer. Hét taboe dat binnen de vereisten van het kompromitterende schrijven overstag gaat, is dat van de seksuele gedraging. In die kontekst situeer ik de inlassing van het relaas over Kene W. en het verhaal over zijn genezing van de seksuele schaamte (blz. 142-169). Het mytiserende hij-verhaal (blz. 72-109) en het verhaal over de Oude, de Jongeling en de Vreemdeling (blz. 121-134) zijn meer zijdelingse en verhulde, hoewel even betekenisvolle fragmenten van de kompromitterende zelfbelijdenis. Ook hier wordt een schaamte beleden (zoals de titel van het boek suggereert), een schaamte die deel uitmaakt van het beschamende en vernederende ekisteren als zodanig, waartegen de schrijver de perfektie van zijn tekst defensief opstelt.
Ik wil even terugkeren naar die eis van kompromisloze eerlijkheid waarop het kompromitterende schrijven steunt. Daniël Robberechts' boek lijkt in dit opzicht een eksorcistisch ritueel. De duivel die hij bezweert, heet: de leugen, het schone bedrog van de literatuur. Daarmee wordt de ‘verzinnende’, fingerende literatuur bedoeld, die niet toe komt aan de autenticiteit van de tekst of de schriftuur. Hij ontmaskert de manieren waarop een geschrift de werkelijkheid kan vervalsen (blz. 52-54). Hij wil er angstvallig voor waken dat de argeloze lezer zich via een geschrift een vals beeld van het werkelijke leven zou vormen. Hij verkettert de schrijver die over een clochard schrijft en geen benul kan hebben van wat in zo'n man omgaat, omdat hijzelf geen clochard is; Ernest Claes fantaseert ‘schaamteloos en gewetenloos’ over een fluwijn, om de eenvoudige reden dat hijzelf nooit fluwijn geweest is (blz. 177)... Welnu, dit soort van eksorcisme vind ik gewoon naast de kwestie. Een tekst over Floere, het fluwijn, artistiek waarmaken is voor mij precies van dezelfde orde (even moeilijk of gemakkelijk, even geloofwaardig of onwaarschijnlijk, enz. enz.) als een tekst van Daniël Robberechts over het lichaam van Daniël Robberechts in augustus 1966 (blz. 183-189) of over een weg van het dorp Everbeek (blz. 192-215) schriftuurlijk laten overkomen. Ik zie niet in waarom de laatste twee, die deel uitmaken van het dynamische kompromitterende schrijfprojekt, niet evenzeer gelogen zouden zijn (in de vulgaire pragmatische zin dan) als de eerste. Maar dat doet voor mij niet ter zake. Gesteld dat er andere dan argeloze lezers zouden zijn (of dat die er altans gaan komen, wat Daniël Robberechts ook wel verwacht), dan storen die zich toch niet aan de m.i. simplistische epistemologische of psychologische waarheidseis die Daniël Robberechts vanuit zijn puriteinse egelstelling