Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
§ Ga naar margenoot+ Dit is de Belijdinge van Michiel Satler, die welcke hy te Rotenborch aenden Necker met zijnen bloede betuycht heeft Ga naar voetnoot1).NAe menigerley handelinge op den dach zijns afscheyts van deser werelt, als die articulen veel waren, begeert Michiel Satler, dat hem sulcx weder soude worden ouerlesen, ende hem weder daer op te verhooren. Daer tegen hem de Schout, (als Stadthouder zijns Heeren) stelde, ende niet en heeft willen toestaen. Mich. Sa. heeft daer op een sprueck Ga naar voetnoot2) begeert. Doen haer de Rechters daer op beraden hadden, so is ter antwoort geuallen, so verre hem zijn wederpartije sulcx toelaten wil, so zijn de Rechters des te vreden. Daer op so heeft de Stadtscrijuer van Ensiszheym Ga naar voetnoot3) als voorsprake des voorseyden Stadthouders, also gesproken: Voorsichtige, eersame ende wijse heeren, hi heeft hem des heiligen geests beroemt, is dat alsoo, so dunct my niet van noode te zijn, hem sulcks toe te laten, want heeft hy den heyligen geest, so hy hem beroemt, die sal hem tselfde wel seggen, watter gehandelt is. Hier op heeft | |
[pagina 63]
| |
Mich. Satl. geantwoort: Ghy Ga naar margenoot* Dienaers Gods, ick ben verhopende ten Ga naar voetnoot1) sal my niet gheweyghert worden, want die gemelde articulen zijn my nv onbekent. De Stadtschrijuer antwoorde: Voorsichtige, eersame ende wijse heeren, hoe wel wy sulcks te doen niet schuldich zijn, so willen wy hem dat doch om voldoeninge toelaten, // Ga naar margenoot+ opdat in zijne ketterije niet ghedacht mach worden, dat hem onrecht geschiet, of datmen hem begeert te vercorten, so salmen hem die Articulen weder mondelijck lesen.
§ Dit zijn de Articulen.
.1. Ten eersten, dat hy ende zijne aenhangers tegen des Keysers mandaet gehandelt hebben. .2. Ten anderen, heeft hy gheleert, ghehouden ende ghelooft, dat int Sacrament niet en is dat lichaem ende dat bloet Christi. .3. Ten derden, heeft hy geleert ende gelooft dat die kinderdoop totter salicheyt niet vorderlijck en is. .4. Ten vierden, sy hebben dat Sacrament des Olijs verworpen. .5. Ten vijfsten, sy hebben die moeder Gods ende die heyligen veracht ende versmaet. .6. Ten sesten, hy heeft gheseyt: Men sal die Ouericheyt niet sweeren. .7. Ten seuenden, heeft hi eenen nieuwen ongehoorden ghebruyck des Heeren Nachtmaels begonnen, leggende broot ende wijn in een schotel, ende heeft dat selue gegeten Ga naar voetnoot2). .8. Ten achtsten is hy wter orden Ga naar voetnoot3) ghegaen, ende heeft een echte Ga naar voetnoot4) wijf ghenomen. .9. Ten negenden heeft hy geseyt, waert dat den Turck inden lande quaem, so en soudemen hem geen wederstant doen. Ende dat Ga naar voetnoot5) crijgen recht waer, woude hy lieuer tegen de Christenen trecken, dan tegen de Turcken, welcke doch een groot dinck is, onses heyligen geloofs grootste viant tegen ons te trecken. Daer op heeft Michiel Sat. begeert hem met zijnen broederen ende susteren te onderspreken. Dat wert hem toegelaten. Doen hy hem een cleyne wijle met haer besproken hadde, hief hy aen, ende antwoorde onuerschrickt // Ga naar margenoot+ also: Op die Articulen, aengaende my ende mijne broeders ende susters, hoort cort bescheyt. Ten eersten, dat wy souden tegen het Keyserlijcke mandaet gehandelt hebben, dat en staen wy niet toe, want dat selfde inhout, | |
[pagina 64]
| |
datmen die Lutersche leere ende veruoeringe niet en sal aenhangen, maer alleen den Euangelio ende twoort Gods, dat hebben wy gehouden, want tegen dat Euangelium ende woort Gods en weet ick niet dat wy gehandelt hebben, beroepe my des op die woorden Christi. Ten anderen, dat in het Sacrament niet en is dat wesentlijcke Lichaem Christi des Heeren, staen wy toe, want die schrift seyt: Ga naar margenoot* Christus is op geuaren ten hemel, sit aen de Ga naar margenoot‡ rechterhant zijns hemelschen Vaders, van daer hy Ga naar margenoot† toecomende is te rechten levendigen ende dooden, daer wt volcht, so hy inden Hemel ende niet in het broot is, mach hy lichamelijck niet gegeten worden. Ten derden, des doops haluen seggen wy: Den Kinderdoop en is niet nut totter salicheyt, want daer staet gheschreuen, Ga naar margenoot* dat wy alleen wten gelooue leuen. Item. Ga naar margenoot† Wie gelooft ende gedoopt wort sal salich zijn. So seyt Petrus: Ga naar margenoot‡ Welck v nv ooc salich maect in den doop, die door den seluen bediet is, niet dat afdoen des onreynicheyts aen den vleysche, maer dat verbont eens goeder conscientien met God, door die opstandinge Christi. Ten vierden, Wy en hebben de Olye niet verworpen, want het is een Ga naar margenoot* creatuere Gods, wat God gemaect heeft is goet ende onuerwerpelijck, maer datse die Paus, Bisschoppen, Monicken ende Papen hebben willen beter maecken, daer en houden wy niet van, want die Paus en heeft noyt yet goets gemaeckt: Maer daer die Epistel Ga naar margenoot† Jacobi af spreeckt, en is niet des Paus olye. // Ga naar margenoot+Ten vijfsten, wy en hebben die Moeder Gods ende de heyligen niet versmaet, maer de moeder Christi is te prijsen bouen alle Ga naar margenoot‡ wijuen, want haer is de genade geschiet, dat si den Ga naar margenoot† salichmaker alder werelt gebaert heeft, maer dat si die Middelaer ende Voorsprekerinne sy, daer en weet die Schriftuere niet van, want sy moet met ons dat oordeel verwachten. Paulus seyt tot Tim. Ga naar margenoot* Christus is onse Middelaer ende Voorsprake by God. De heyligen aengaende, seggen wy, dat wy de heylighen zijn, die daer leuen ende geloouen, dat betuyge ick metten Epistelen Pauli totten Ga naar margenoot‡ Rom. Ga naar margenoot‡ Cor. Ga naar margenoot* Eph. ende op ander plaetsen scrijft hy altijt: Den beminden heyligen. Daerom wy die daer gheloouen, zijn die heyligen, maer Ga naar margenoot† de afghestoruene in den gelooue, houden wy voor die Saligen. Ten sesten houden wy, datmen der Ouericheyt niet sweeren en sal, want die Heere seyt: Ga naar margenoot† Ghy en sult geenen eedt sweeren, maer uwe woorden sullen zijn: Ja, ia, Neen neen. Ten sevenden, als my God beriep van zijn woort te betuygen, ende ick Paulum gelesen hadde, daer beneuens den onchristelijcken periculosen staet (daer in ick geweest ben) bedacht, aensiende der Monicken ende Papen pracht, houerdije, woecker, ende groote hoerderije, so heb ick my begeuen, ende een wijf na den Ga naar margenoot* beuele | |
[pagina 65]
| |
Gods genomen, want Paulus daer van wel propheteert tot Tim. Ga naar margenoot‡ Het sal inden laetsten dagen geschieden, dat men sal verbieden de echt, ende spijse die God geschapen heeft te nutten met dancsegginge. Ten achtsten, waert dat den Turc quaem, so en soudemen hem geen wederstant doen, want daer gescreuen staet: Ga naar margenoot* Ghy en sult niet dooden, wy en sullen ons den Turc, ende andere onse veruolghers niet verweren, maer // Ga naar margenoot+met strengen Ga naar margenoot‡ gebeden tegen Godt aenhouden, dat hyse were ende wederstant doe. Maer dat ick geseyt hebbe, waert dat crijgen recht waer, woude ick lieuer teghen die genaemde Christenen trecken, welcke die vrome Christenen veruolgen, vangen, ende dooden, dan tegen die Turcken. Oorsake: De Turck is een recht Turc, ende en weet van dat Christelijcke gelooue niet, ende is een Turck na den vleysche, maer ghy wilt Christenen zijn, ende Ga naar margenoot† beroemet v Christi, maer ghy veruolghet die vrome getuygen Christi, ende zijt Turcken na den Gheest. Ten besluyte: Ghy Dienaers Gods, ick vermane v te ouerdencken, Ga naar margenoot† waeromme ghy van God ingeset zijt, den bosen te straffen, den vromen te beschudden ende te beschermen. Ga naar margenoot‡ Nademael wy dan tegen God ende dat Euangelium niet gehandelt en hebben, so sult ghi beuinden dat ick noch mijn broeders ende susters, tegen geen Ouericheyt met woorden noch wercken gehandelt en hebben. Daerom ghy Ga naar margenoot† dienaers Gods, indien dat ghy twoort Godts niet ghehoort noch gelesen en hebt, wilt nae den geleertsten schicken, ende nae die Godtlijcke boecken der Bybelen, van wat sprake die zijn, ende laet de seluige met ons int woort Gods bespreken, ende ist dat ons die seluige metter heyligher Schrift bewijsen, dat wy dwalen ende onrecht daer aen zijn, so willen wy geerne daer van Ga naar margenoot‡ afstaen ende wederroepen, ooc dat oordeel ende straffe onser beschuldinge geerne lijden. Maer so ons geen dwalinge bewesen en wort, so hope ick tot God, ghy sult v bekeeren ende leeren laten. Op die redene lachten die Richters, stieten de hoofden te samen, de Stadtschrijuer van Ensiszheym sprac: Ja du eerloose vertwijuelde booswicht ende Monick, soumen // Ga naar margenoot+met v disputeren, Ja die Diefhencker sal met v disputeren, gelooft my dat. Michiel seyt: Ga naar margenoot* Wat God wil dat sal geschieden. De Stadtscrijuer sprack: Het waer goet dat ghy niet ghebooren en waert. Michiel antwoorde: Godt weet wat goet is. Die Stadtschrijuer. Ghy aertschketter, ghy hebt die vrome lieden verleyt, waert dat sy nv noch van haer dwalinghe aflieten, ende haer in ghenade begauen. Michiel. Genade is alleen by God. Daer sprac ooc een wt de geuangenen: Men sal van de Waerheydt niet afwijcken. Die Stadtscrijuer. Du vertwijfelde booswicht ende aertsketter, ick segge v dat, waert dat hier gheen | |
[pagina 66]
| |
diefhencker en waer, ick woude v seluer hanghen, ende meynen Ga naar margenoot† God eenen dienst daer aen te doen. Michiel. Ga naar margenoot‡ God sal wel rechten. Daer op heeft de Stadtscrijuer sommige woorden met hem int Latijn gesproocken Ga naar voetnoot1), niet wetende wat. Michiel Satler antwoorde hem daer op: Indica. Also vermaende de Stadtscrijuer den Richters, ende sprac: Hy en hout van desen geswets desen dach niet op, daerom ghy Heer Rechter wilt inden ordeel voortuaren, dat wil ick also te recht geset hebben Ga naar voetnoot2). De Rechter vraechde Michiel Satler, of hijt ooc te recht sette. Hy sprac: Ghy Ga naar margenoot† dienaers Gods, ic en ben niet gesonden dat woort Gods te berechten, wy zijn gesonden daer van te betuygen, daerom en sullen wy in geen recht bewilligen, want wy daer van geen beuel en hebben van God, maer so wy des rechts niet ontslagen mogen worden, so zijn wy bereyt om Ga naar margenoot† twoort Gods te lijden, wat ons te lijden opgeleyt wort ende worden mach, alles op den gelooue in Christo Jesu onsen salichmaker, diewijl Ga naar voetnoot3) wy eenen Ga naar margenoot† adem in ons hebben, ten si dat wy met ter Schrift daer van gewesen worden. De // Ga naar margenoot+ Stadtscryuer seyt: die diefhencker salt v wel bewijsen, die sal met v disputeren, ghy aertschketter. Michiel: Ga naar margenoot‡ Ick appelleer op de schrift. Daer na zijn die Rechters opgestaen, ende in een ander stoue Ga naar voetnoot4) gegaen, ende hebben daer wel anderhalf vre gheweest, ende hebben by hen dat oordeel besloten. Die wijl hebben sommighe inder stoue met Michiel Satler gants onbermhertichlijck gehandelt, hem versmaet, onder welcken een sprac: Wat hebt ghy v ende anderen voorsien, dat ghy haer also verleyt hebt? Oock hier met een sweert wtgetoghen, dat op die tafel lach, seggende: Siet ghy? daer mede salmen met v disputeren. Maer Michiel en Ga naar margenoot* antwoorde op gheen woorden zijns persoons aengaende, maer heeftet al willichlijc verdragen. Een wt den geuangenen sprac: Ga naar margenoot* Men sal de peerlen niet voor de vercken werpen. Als Michiel oock geuraecht worde, waerom dat hy niet een Heer int Clooster ghebleuen en was, soo antwoorde hy: Na den vleesche was ick een Heere, maer het is beter aldus. Hy en heeft oock niet meer woorden gebruyct, dan alsser aengeteeckent zijn, ende die selue onuerschrickt. Doen nv de Rechters weder in die stooue quamen, heeftmen | |
[pagina 67]
| |
dat ordeel gelesen, also luydende: Tusschen stadthouder. Keys. Ma. ende Michiel Sat. is voor recht bekent geworden, datmen Michiel Satler den dief hencker inde handen sal geuen, die sal hem voeren op de plaetse, ende hem de tonge afsnijden: daer na op eenen wagen smijten, ende aldaer twee mael met gloeyende tangen zijn lijf schueren, daer na alsmen hem voor de poorte brengt, na der seluer maten vijf grepen geuen. Dit is also geschiet, daer na als een Ketter tot puluer verbrant, zijn mede broeders // Ga naar margenoot+doort sweert gerecht, de susters verdrenct, mer zijn wijf, na veel biddens, vermanens ende dreygens in grooter volstandicheit, is na sommighe dagen oock verdrenct. Gheschiet den xxj. dach in den Meye. Anno. 1527.
§ Ghetranslateert wt den Hoochduytsche in Nederduytsch. § Een Liedeken, gemaect wt de Belijdinge van
Michiel Satler, Na de wijse: In Oostlandt willen wy
varen, Ofte: O Rat van auontueren.
ALsmen schreue vijftienhondert
Ende seuenentwintich Jaer
Doen wert
Satler afghesondert
Van de boose Wereltsche schaer
Te Rottenborch in Duytslande
Aldaer aen des Neckeren oort
Lieten sy hem aendoen schande
Ende smaet menigerhande
Maer hy bleef vast staen op Gods woort.
Gheleyt zijnde ter vierscharen
Sprack hy vrijlijck de Heeren aen
Seggende: Ghy
Ga naar margenoot* Gods Dienaren
Touerdencken ick v vermaen
Waeromme dat ghy (Gods Boden)
Van God den Heer zijt ingheset
Als den boosen wt te roden
En den vromen voor den snoden
Die te beschermen, daer op let.
| |
[pagina 68]
| |
Den Raet.
Ghy doet met uwe Consoorten
Al teghen des Keysers Placcaet
Satler.
Wy staent niet toe na behoorten
Na dien in dat seluige staet //
Ga naar margenoot+Men sal
Lutersche Leer schouwen
Aenhangen Godes woort alleyn
En dEuangelium betrouwen
Dat hebben wy al gehouwen
En niet anders mijns weten pleyn
Ga naar voetnoot1).
Ga naar margenoot† So
wy dan met onse leuen
Tegen dEuangelium fijn
Nochte God hebben bedreuen,
Sult ghy wel beuindende zijn
Dat wy Broederen by namen
En Susteren, dOuerheyt niet
Tegen zijn, na den betamen
Noch met woort en werck tsamen
Iewers hebben gehandelt yet.
Daeromme ghy Gods Ghesonden
Hebt ghy Gods woort gelesen niet
Noch tselue hooren vermonden
Ga naar voetnoot2)
Na den Gheleersten dan wtsiet
En na die Bybelsche Boecken
Van wat sprake dat oock zijn sel
Laet die selue ondersoecken
In Godts woort aen allen hoecken
En met ons bespreecken wel.
Ist dat sy daer wt betuygen
Als dat wy onrecht hebben vuer
Ga naar margenoot‡ Gheerne
willen wy ons buygen
En wederroepen ons erruer
Straf der beschulding oock dragen
Maer so ons gheen dwalinge sal
Bewesen zijn int aenclagen
Ick hoep, boet sal v behaghen
En sult v laten leeren al.
Den Raet bespotte zijn reden
En staecken de Hoofden te saem
Doen sprack de Schrijuer der steden
Gheheeten Ensiszheym met naem
Ja du eerlooser Booswichten
| |
[pagina 69]
| |
En vertwijuelde Moninck ghy
Soudmen wat met v wtrichten //
Ga naar margenoot+Ja de
Hencker sonder swichten
Disputeren met v sal hy.
Michiel heeft ten seluen tijden
Ghesproocken wel:
Ga naar margenoot* wy zijn bereyt
Om des Heeren woort te lijden
Wat ons mach worden opgeleyt
Al op den geloof gepresen
In Christo onsen Heylant soet
So lang daer adem sal wesen
Ten sy saeck, men ons van desen
Met de schriftuer afwijsing doet.
Des doots oordeel is gegeuen
Dus trat de Hencker gering
Ga naar voetnoot1) aen
Om Satler te doen vant leuen
Eerst sneet hy hem af de tonge saen
Ga naar voetnoot2)
Daer na met gloeyender tangen
Heeft zijn lijf geschuert seuenmael
Voort ginct vier aen met verstrangen
Ga naar voetnoot3)
Dat hy tot asch is vergangen
Die een goet voorbeelt was speciael.
De Broederen zijn litmaten
Die werden gestraft metten sweert
En in den water gelaten
Sijn gedrenct de susteren weert
Sijn Huysurou daer na aengingen
Met bidden ende dreygement
Ga naar margenoot† Maer men
mochtse niet afbringen
Vant geloof door eenich dingen
Dus wert sy ooc gedrenct int ent.
Broeders susters
Ga naar margenoot† wilt niet vreesen
Voor sweert, water, galch ofte vier
Want God laet zijn volc geen wesen
Ga naar voetnoot4)
Wanneer daer cruys coemt of dangier
Aldus
Ga naar margenoot†
wapent v te degen
Met des Heeren ws Godes woort
Ga naar margenoot‡
Staet den viant vroomlijck tegen
Hy sal wel werden verslegen
Als ghy sonder omsien vaert voort. //
|
|