dit deel vindt. Deskundigen
kunnen dan casu quo onjuiste verbeteringen weer opnieuw naar hun inzicht
verbeteren. Daarentegen heb ik de opgaaf van de aangehaalde teksten op den rand
nergens gewijzigd, hoewel die meer dan ééns onjuist en dan ook in
andere oude uitgaven nog al eens veranderd is.
Van de talrijke aanteekeningen zullen verscheidene in het oog van
taalgeleerden en geschiedvorschers overbodig zijn. Men zij echter zoo goed te
bedenken, dat deze uitgaaf uitdrukkelijk ook voor zulke lezers is bestemd, die
geene deskundigen zijn. Ik meen namelijk voor den inhoud van dit deel te mogen
hopen op belangstelling in een breeder kring dan in dien der geschiedvorschers
alleen. Met mijn mederedacteur acht ik het vertrouwen niet onrechtmatig, dat
gedeelten der ‘Bibliotheca’ allengs ook ter hand zullen worden
genomen door dezulken, die, zonder in 't minst historici te zijn, door den band
van piëteit zich verbonden gevoelen aan onze vroegste protestantsche
geloofsgetuigen en wie het daarom aantrekt zich in de soms zoo innige, dan weer
aangrijpende ontboezemingen dier mannen en vrouwen te verdiepen.
Het ‘Offer des Heeren’ bevat van de brieven van
nederlandsche doopsgezinde martelaars de oudste, ten minste het grootste getal
van die oudste; maar van het overgroot geheele aantal hunner brieven niet meer
dan ruim een derde. Dat zulk een overvloed daarvan voor ons in druk bewaard is
gebleven, is niet vreemd. Van de ruim 2000 martelaars en martelaressen in de
gezamenlijke Nederlanden zijn niet minder dan drie vierden doopsgezind geweest
(onder deze bijna een derde vrouwen); en al zulke brieven werden - hoe
kon het anders? - als kostbare schatten in eere gehouden en, zoolang zij
niet waren gedrukt, zorgvuldig bewaard. Meer dan één martelaar
schrijft het ook met zoovele woorden, dat hij juist met dat doel zijn brief aan
de zijnen zendt. Zij zouden daarin een ‘adieu’ of
‘testament’ of ‘uitersten wil’ van hem bezitten als
blijvend aandenken; woorden van zijne hand, die zij trouw mochten lezen en
herlezen. Men zie ook bl. 22 van dit werk en Van Braght, bl. 366, 421, 543.
Bovendien hielp de enge betrekking waarin de oude Doopsgezinden tot elkaar
stonden verhoeden, dat zulke brieven van hen, die aan allen dierbaar waren,
verloren gingen; terwijl zij er toe medewerkte dat die reeds vroeg aan de pers
werden toevertrouwd. - Natuurlijk hoop ik in verdere deelen der
‘Bibliotheca’ de overige martelaarsbrieven te doen volgen. Voor het
eerstvolgend deel is echter een zeker niet minder belangwekkend gebied gekozen:
geschriften van de vroegste nederlandsche tegenstanders der Hervorming.
Prof. Pijper is met de bewerking daarvan verre gevorderd, een
gedeelte reeds ter perse gelegd.
Ook van dit deel is, ik vermeld het met groote erkentelijkheid,
de uitgaaf mogelijk gemaakt door den milden steun van Directeuren van Tey-