zonder voorbehoud worden aanbevolen; maar deze zes deelen bevatten zulk een schat van ‘kijkjes in de moedertaal’ dat men ter wille daarvan enkele veranderde beschouwingen (bijv. over de meervoudsvorming, over het wezen der voornaamwoorden, over enkele afleidingen e.a.) verschoont; vooral de etymologieën zouden heel wat onwerkens noodzakelijk maken.
In het 4e en het 5e deel wordt gehandeld over Redekunst, een hoogst belangrijk onderwerp, waarover veel te weinig wordt gelezen. Men leze Lulofs' Redekunst en Hugo Blair en men zal er zich wel bij bevinden, al zal men ook nu en dan eenige bladzijden overslaan.
De Cacographie vooral geeft aanleiding tot heel wat zoekens en lezens, als men het werk op de rechte wijze gebruikt en geen fout verbetert, zonder de reden voor die verbetering op te sporen. Niets is echter meer geschikt om de opmerkzaamheid op te wekken en aanleiding te geven tot ernstig onderzoek van spraakkunst en schrijvers, dan de honderde vragen zonder antwoord aan elk der behandelde stukken toegevoegd. Laat ieder voor zich, zich eens aan den arbeid zetten om deze vragen te beantwoorden, hij zal moeten zoeken en zeker meer vinden, dan hij zocht. Zijn niet alle vragen noodig of belangrijk - wat nood. De goede zijn vele en die zijn de moeite van 't lezen dubbel waard. - Staan er enkele verouderde zaken in, er staan ook waarheden in, die in de nieuwere werken en werkjes tot heden ontbreken.
De woordafleiding het 6e deel geeft wat de eenvoudiger gevallen van afleiding en samenstelling aangaat zeer veel goeds, de meer ingewikkelde etymologische vraagstukken worden niet zoo diep aangetast en deze kunnen de meeste lezers ook wel laten rusten, tenzij ze in staat zijn den etymoloog na te rekenen.
Hoewel deze zes deelen niet veel meer omvang hebben dan éen deel, hoogstens twee deelen van de oorspronkelijke uitgave, is toch de druk en het papier geen beletsel om de werken met gemak te lezen.