De Nieuwe Oost-Indische rooseboom
(1784)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
Op een aangenaame Wys:DAer was lestmael een Jonge spruid,
Die ging met haer Bruidegom uit,
Sy ging wandelen langs de straet:
Het was ’s avonds alsoo laet,
Myn reden wel verstaet,
Hy vroeg aan die schoone jonge Vrouw,
Of hy haer geryve wou.
De Bruid die sprak met goed fatsoen,
Wat geryf wout gy myn doen:
Wy hebben nu soo lang gewagt,
Wagt nog een dagt of agt:
Dan is het al volbragt,
Als wy getrouwt syn myn hartje lief,
Dan ben ik tot u gerief.
Of de Bruid goede woorden gaf,
De Bruidegom hielt daer niet af:
Sy kroopen samen op een Pothuis,
Soo stil gelyk een Muys,
Sy maekten geen gedruys;
Maer eer het spelletje was gedaen,
Moest de Bruid aen ’t loopen gaen.
In ’t Pothuys sat een Schoenlapper koen
Die sou lappen een oude schoen,
Hy dog al in syn gemoet:
| |
[pagina 83]
| |
Wat of ’er voor gebroet,
Al op myn Pothuys doet,
Ik wil eens kyken door de scheur;
En dat sonder getreur.
De Schoenlapper nam syn Elst in syn hand,
En stak hem door de reet van de plank:
Met soo gaf de Bruyd een gil,
En riep myn lief houw stil,
Myn bil, myn bil, myn bil;
Want ik ben zwaar doorwont,
Dat het bloed loopt langs de gront.
De Bruid die sprong van het Pothuis neer,
En sy riep myn bil doet zeer,
Wel wat bent gy voor een guyt;
Sa komt daer dan maer uyt.
Ik ben een Jonge Spruyd,
Dat gy myn steekt in myn bil;
Dat ik niet graeg hebben wil.
Want als gy luiden bent van fatsoen,
Wat hebt hy op myn Pothuis van doen
Daerom Bruyd en Bruydegom net,
Gaet liever na jou Bet,
Dan werd je niet belet:
Maer kruypt niet op een Pothuys,
Dan raek je niet Konfuys.
|
|