| |
| |
| |
Kroniek van de taalkunde 2012
Matthias Hüning (Freie Universität Berlin)
Mijmering, alweer
Vorig jaar begon mijn kroniek (IN 50/1) met een mijmering, waarin ik aandacht heb besteed aan de gevolgen van het toenemende gebruik van het Engels als lingua franca voor het Nederlands, voor het taalkundig onderzoek naar het Nederlands en voor ons onderwijs. In een recent verschenen artikel heeft Marc van Oostendorp (2012a) de gevolgen van het gebruik van het lingua franca-Engels in Nederland vanuit een andere invalshoek onderzocht. Hij gaat na wat de gevolgen zijn niet zozeer voor het Nederlands, maar vooral voor het gebruik van andere talen. Hij concludeert dat het toenemend gebruik van het Engels niet schadelijk is voor het Nederlands, maar wel voor de kennis en het gebruik van andere talen, waar Nederlanders nog in de vorige eeuw om bekend stonden. Nederland is volgens hem op weg een tweetalig land te worden (en dus niet meertalig). Met deze analyse ben ik het eens, al denk ik dat het nog steeds toenemende gebruik van het Engels wel degelijk gevolgen heeft ook voor de positie en het gebruik van het Nederlands in een hele reeks van (vooral prestigieuze) functies. Maar dit staat niet in het centrum van de analyse van Van Oostendorp die als volgt eindigt:
Similar developments seem to be going on in other European countries, and the result is a rather paradoxical form of internationalisation. More and more we cannot look at our neighbours (in the Dutch case, either the Germans or even the Flemish) directly. We can only see them through an Anglo-Saxon prism. (Van Oostendorp 2012a, p. 268)
Dat en hoe taal functioneert als zo'n prisma is onlangs nog heel mooi beschreven door Guy Deutscher in zijn boek Through the language glass (Deutscher 2010). Het verlies van de ‘directe blik’ op andere culturen kun je (waardevrij) constateren, je kunt het betreuren of misschien ook toejuichen. Daarvoor in de plaats komt immers de mogelijkheid om direct te communiceren met mensen uit veel verschillende landen en met zeer verschillende taalachtergronden (veel meer dan een individu ooit kan leren).
Los van ons oordeel over deze gang van zaken, moeten we ons serieus afvragen wat voor ons het belang en de meerwaarde is van het intensief leren van een andere taal. En als docenten Nederlands zullen we nog beter moeten nadenken
| |
| |
over de vraag wat de waarde en de meerwaarde is van een goede beheersing van het Nederlands. Een goed antwoord op deze vraag lijkt me essentieel om mensen enthousiast te maken voor het Nederlands. Iedereen vindt dat kinderen goed Engels moeten leren en de motieven daarvoor liggen voor het oprapen. De veel moeilijkere vraag is: hoe motiveer je mensen om daarnaast ook nog een andere taal te leren? De romanist Harald Weinrich had het er tien jaar geleden al over dat het lingua franca-Engels werkt als een Motivationstöter voor het leren van andere talen (Handt & Weinrich 2001). Helemaal ongelijk kun je hem niet geven.
| |
Anker en baken
Marc van Oostendorp (2012b) heeft trouwens ook een kritisch stukje geschreven voor Neder-L over het nieuwe Meerjarenbeleidsplan 2013-2017 van de Nederlandse Taalunie (verschenen in november 2012). De Taalunie presenteert zich hier als ‘anker voor het Nederlands’ en als ‘baken voor wie Nederlands gebruikt of leert’ (aldus de ondertitel van het beleidsplan). Ze beginnen met de gebruikelijke constatering dat het goed gaat met de Nederlandse taal en dat ‘het Nederlands bruist van het leven’ (p. 7).
Een indicatie dat het misschien toch iets minder goed gaat met het Nederlands dan de Taalunie hier suggereert, is bijvoorbeeld dat er nauwelijks nog wetenschappelijke literatuur verschijnt over de Nederlandse taalkunde in het Nederlands. Dat betreft ook studieboeken: we moeten constateren dat er geen wetenschappelijk verantwoorde introducties meer verschijnen in het Nederlands. Ik vind dat problematisch, vooral voor het onderwijs.
Er zijn vorig jaar mooie boeken verschenen over de Nederlandse zinsbouw: de eerste beide delen van de monumentale Syntax of Dutch van Hans Broekhuis (Broekhuis, Keizer & Den Dikken 2012) bijvoorbeeld en het (bijna) gelijknamige, maar qua omvang helemaal niet vergelijkbare studieboek van Jan-Wouter Zwart (2011). Prachtig materiaal, maar voor het (extramurale) bacheloronderwijs in de Nederlandse taalkunde niet bruikbaar, zeker wanneer je de beginnende studenten ook vertrouwd wilt maken met het Nederlands als taalkundige metataal.
Nog een indicatie: net als andere neerlandistische tijdschriften gaat ook Nederlandse Taalkunde in de toekomst artikelen in het Engels accepteren. De naam wordt gewijzigd in Nederlandse Taalkunde/Dutch Linguistics. Deze verandering van het redactiebeleid lijkt onvermijdelijk als we het tijdschrift overeind willen houden, maar zal vrijwel zeker leiden tot een vergaande verengelsing van de inhoud, waardoor ook dit tijdschrift niet meer in aanmerking komt als leverancier van taalkundige literatuur voor ons taalkundeonderwijs. Ik weet nog niet zo goed wat de consequenties hiervan zijn. Moeten we de eis loslaten dat onze studenten kunnen praten en schrijven over het Nederlands in wetenschappelijk verantwoord Nederlands? Waarschijnlijk wel.
| |
| |
Hoe speelt de Taalunie hier op in? Zijn er reacties? Is er beleid? Een duidelijke lijn kan ik niet zien. Wel zijn er incidentele beleidswijzigingen om ook op het punt waar ik het hier over heb initiatieven te ontplooien. Zo kunnen we in het beleidsplan lezen: ‘Voor de Taalunie zou het onaanvaardbaar zijn dat er voor de Nederlandse spraakkunst uitsluitend in het Engels actuele en wetenschappelijk betrouwbare informatie beschikbaar zou zijn’ (p. 33).
Welnu, van mij mag die conjunctief wel weg. Ik zou zeggen dat we die onaanvaardbare toestand al hebben bereikt, overigens met toedoen van de Taalunie. De Taalunie heeft er immers zelf voor gezorgd dat één van de belangrijke projecten op het gebied van de grammatica, de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), niet meer kon worden bijgewerkt door de subsidie ervoor stop te zetten (de tweede en laatste editie verscheen vijftien jaar geleden). Maar goed, nu wordt er nagedacht over een ‘meerjarig grammaticaproject’ dat op de een of andere manier moet worden gekoppeld aan het grote Taalportaal-project, waar de wetenschappelijk relevante informatie overigens in het Engels zal worden gepresenteerd. Stap 1: een ‘haalbaarheidsstudie’ om ‘draagvlak’ te zoeken voor de projectplannen in Nederland en Vlaanderen. Ik ben benieuwd. En bovendien: is dit voldoende? Als het ‘onaanvaardbaar’ in het citaat hierboven inderdaad ook zo bedoeld is, dan lijkt het me noodzakelijk om ook na te denken over een beleid met betrekking tot het behoud van Nederlandstalige tijdschriften en studieboeken. Het zou attractief moeten zijn voor wetenschappers om te publiceren in het Nederlands. Dat houdt financiële ondersteuning in, maar ook wetenschappelijke erkenning. Kan de Taalunie daar een rol in spelen? Misschien, maar ik kan niet eens zien dat er serieus wordt nagedacht over dergelijke vragen.
| |
Leuke taalboeken
In 2012 zijn er ondanks alles toch ook nog weer taalboeken verschenen. Het gaat vooral om boeken waarin taalkundige inzichten beschikbaar worden gemaakt voor een breed publiek van mensen met belangstelling voor taal. Deze boeken zijn over het algemeen aantrekkelijk vormgegeven en de inhoud wordt op een zeer toegankelijke manier gepresenteerd. De individuele bijdragen zijn kort en heel goed geschreven. Wetenschappelijke diepgang kun je niet altijd verwachten en de weg naar verdergaande literatuur over een bepaald onderwerp is afgesneden omdat men het voor deze boeken niet meer nodig acht om nog omvangrijke literatuurlijsten op te nemen. Meestal wordt de lezer alleen nog doorverwezen naar een paar websites en/of een paar algemene en inleidende werken. Om nog even terug te komen op de talenkwestie van hierboven: dit zal wel de toekomst zijn, Nederlands voor de populariserende leuke boeken en Engels voor het ‘echte werk’, een diglossie-situatie dus zoals we die voor de bèta-vakken al lang hebben.
Laat ik beginnen met de Taalcanon (Boogaard & Jansen 2012). Volgens de Dikke Van Dale is een canon een ‘verzameling feiten en zaken die binnen een samenleving
| |
| |
als de belangrijkste in hun soort worden beschouwd’. De taalcanon brengt deze ‘feiten en zaken’ bij elkaar door vijftig vragen te beantwoorden over taal, taalgebruik, taalonderwijs enzovoort.
Dit is niet de eerste keer dat er geprobeerd wordt om te komen tot een taalcanon. In 2006 gaven Nicoline van der Sijs, Jan Stroop en Fred Weerman een bundel uit onder de titel Wat iedereen van het Nederlands moet weten en waarom. Dat boek werd toen ook geafficheerd als ‘canon van de Nederlandse taal’. Ik vond het op zich een leuk boek (vergelijk mijn Kroniek uit 2007), maar het had wel (ongewild, neem ik aan) iets schoolmeesterachtigs, alleen al door het ‘moet weten’ in de titel en door de expliciete bedoeling om misverstanden over de Nederlandse taal te corrigeren. Men wilde helpen ‘om beter gefundeerde opvattingen over allerlei zaken die met het Nederlands te maken hebben tenminste mógelijk te maken’ (p. 8).
Deze impetus is in de nieuwe taalcanon verdwenen. Hier luidt de ondertitel ‘Alles wat je altijd al had willen weten over taal’ en de hele manier van presenteren heeft niets zwaars meer, het plezier spat ervan af. Het canon-idee wordt hier gepresenteerd als ‘een redelijk vrijblijvende poging om te laten zien wat belangrijk, interessant of kenmerkend is’ voor een vakgebied. Het gaat ook niet meer uitsluitend over het Nederlands, maar over taal in het algemeen. Desondanks vind ik het wat vreemd dat er in de inleiding niet eens wordt verwezen naar de 2006-canon, omdat er toch een heleboel onderwerpen zijn die in beide boeken aan bod komen. Het gaat om vragen die in de maatschappij leven: moeten allochtone ouders Nederlands praten met hun kinderen? Bestaat er een talenknobbel? Praten dieren? Is het erg dat taal verandert? Is het Fries een taal? Op deze en andere vragen wordt telkens een kort antwoord gegeven door een deskundige die hier de taalkundige common sense over het desbetreffende onderwerp samenvat op drie pagina's.
De hele inhoud van het boek is niet alleen op papier, maar daarnaast ook gratis beschikbaar via een mooi vormgegeven en gebruikersvriendelijk opgezette website. In haar bespreking van de Taalcanon beschrijft Jenny Audring het boek als ‘mooi, vierkant en salontafelfähig’ en voegt daaraan toe: ‘maar eerlijk: de website is veel leuker. [...] Dus: open http://www.taalcanon.nl/, leun achterover in de strandstoel en geniet! Het is echt een heerlijk boek: alles wat je altijd al had willen weten over taal’ (Audring 2012).
Een ander ‘heerlijk boek’ is Taaltoerisme van Gaston Dorren, verschenen in 2012 en met bijdragen van - jawel - Jenny Audring. Het gaat om een verzameling korte teksten waarin ‘feiten en verhalen’ worden gepresenteerd over 53 Europese talen. De vormgeving is hier niet zo goed gelukt als bij de Taalcanon, maar de inhoud is des te leuker voor iedereen met belangstelling voor taal en talen. Telkens neemt Dorren een bepaald aspect van de grammatica of de woordenschat van een taal: de eskimowoorden voor sneeuw bijvoorbeeld of het Russische aspect-systeem. En wist u dat het Bretons een super-ingewikkeld systeem van telwoorden heeft? Of dat het Romani er in de afgelopen eeuwen naamvallen bij heeft gekregen, terwijl
| |
| |
veel talen hun naamvallen juist kwijtgeraakt zijn? Soms gaat het over spelling of over sociolinguïstische vragen naar taalkeuze (bijvoorbeeld in Noorwegen) en soms ook over taalkundigen (zoals in het stukje over het Albanees). Dorrens tocht door heel Europa is zeer vermakelijk en bovendien leer je ook nog wat over wat er zoal mogelijk is in taal.
Ook hier hoort weer een website bij het boek (www.taaltoerisme.nl), waar men nu niet de hele tekst kan vinden, maar wel aanvullende hoofdstukken, geluidsopnames van diverse talen en informatie over de auteurs. Het boek is bovendien beschikbaar als e-boek (net als de papieren versie te bestellen via de genoemde site).
Het derde boek in deze reeks van ‘leuke taalboeken’ gaat over taalvariatie. Dat is andere taal luidde de titel van een televisieserie over streektalen en dialecten van Nederland. Bij deze serie hebben Rien van den Berg en Marc van Oostendorp nu een boek gemaakt. De eerste zin is programmatisch: ‘Je staat er misschien nooit bij stil, maar er is eigenlijk niemand die Algemeen Beschaafd Nederlands spreekt’. Het gaat dus om variatie en variëteiten van het Nederlands en het is de bedoeling om de lezer ervan bewust te maken dat er meer is dan alleen de standaardtaal. Veel meer. Beide auteurs werken bij het Meertens Instituut en putten voor dit boek uit het onderzoek dat daar verricht is. Ze gaan in op kenmerken van verschillende dialecten en op algemenere vragen die verband houden met taalvariatie. De geschiedenis van het Nederlands en van de Nederlandse dialecten komt aan bod, maar er is ook een hoofdstuk over ‘taal en wetenschap’, waarin ze uitleggen waarom het interessant is om dialecten te bestuderen en waarin een paar prominente dialectologen worden voorgesteld. Het verband tussen taalvariatie en taalverandering wordt besproken en uiteraard gaat het ook over het verdwijnen van de dialecten. Maar er wordt ook gewezen op tegengestelde tendensen, waardoor er juist meer variatie ontstaat. Andere onderwerpen zijn de relatie tussen ‘taal en geld’, ‘taal en liefde’ of ‘taal en macht’, telkens met het oog op variatie en variëteiten. Door de beperking tot één thema (taalvariatie) kunnen hier veel meer aspecten van dat onderwerp worden besproken en kan ook dieper worden ingegaan op deze aspecten dan in de beide hiervoor genoemde boeken die thematisch extreem divers zijn.
Het boek is fraai en duur vormgegeven. Achterin vind je een cd-rom met daarop een sprookje (Klein Duimpje) dat wordt verteld in veertien verschillende variëteiten van het Nederlands (de sprookjes zijn in MP3-formaat). Boek en televisieserie worden aangevuld met een website, waar men verdergaande informatie over de uitzendingen kan vinden, links naar andere sites over dialecten en streektalen en doorverwijzingen naar projecten van het Meertens Instituut (onder andere de Taaldetector of de ‘sprekende kaart’ Soundbites).
| |
| |
| |
Verkavelingsvlaams
In Vlaanderen is de houding ten opzichte van het Nederlands zoals bekend een andere dan in Nederland. Taal is altijd een onderwerp en wel een maatschappelijk belangrijk onderwerp. En de strijd voor het Nederlands heeft ideologische trekken, altijd al gehad en ook nu, in de discussie over de toekomst van Vlaanderen en van België. Concreet gaat het om de status van de ‘tussentaal’ of het ‘Verkavelingsvlaams’, zoals Van Istendael dat ooit genoemd heeft. Deze emergent variety van het Nederlands roept veel tegenstrijdige emoties op; het lijkt wel alsof iedere Vlaming (de taalkundigen inbegrepen) er een mening over heeft.
In Antwerpen hebben ze er in oktober 2010 een studiedag aan gewijd. De lezingen die daar gehouden zijn, zijn nu uitgegeven in een bundel met meer dan 400 pagina's (Absillis, Jaspers & Van Hoof 2012). Het boek bevat vijftien artikelen plus een inleiding en een artikel van Kas Deprez (die in 2000 is overleden en aan wie het boek is opgedragen; vergelijk p. 28) over De taal van de Vlamingen. Het is verschenen onder de aan Van Istendael ontleende titel De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams en heeft meteen een enorme discussie in de Vlaamse pers losgemaakt.
Heel opvallend vind ik dat de redacteuren menen zich in de inleiding uitvoerig te moeten rechtvaardigen. De maatschappelijke en politieke situatie in Vlaanderen maakt het kennelijk nodig dat ze aangeven dat ze ‘niet vóór taalverarming, maar vóór taalverrijking’ zijn, dat ze niet pleiten voor ‘verloedering’, dat ze
vinden dat er een eind mag komen aan de vanzelfsprekende vernedering die de strijd voor het Algemeen Nederlands onvermijdelijk met zich lijkt mee te brengen. Vernedering creëert immers schaamte. En onze geschiedenis bewijst dat dit gevoel veelal het tegendeel oplevert van wat tussentaalbestrijders als streefdoel belijden. (p. 27)
Dit is, lijkt me, een passage die al veel zegt over het klimaat waarin de discussie wordt gevoerd.
Interessant en opmerkelijk is ook het taalgebruik in deze inleiding, want de redacteuren van de bundel hebben ervoor gekozen om hier uitbundig gebruik te maken van Vlaamse varianten, die anders meestal worden geweerd uit wetenschappelijke teksten. Het gaat om woorden als ongecomplexeerd (p. 8) maar ook om constructies. En over de volgende zin heb ik lang moeten nadenken totdat collega Diepeveen me erop wees dat dit kennelijk een impliciete verwijzing is naar een citaat van Louis Paul Boon in De Kapellekensbaan (waarvoor mijn dank): ‘Het leven gelijk het leven in Vlaanderen is, lijkt zich tegenwoordig haast integraal in dit Verkavelingsvlaams af te spelen’ (p. 5).
De bijdragen zijn zeer divers: het gaat over talige kenmerken van de tussentaal, om taalbeleid, om politieke aspecten of ook om taalvariatie in het theater. Vanuit
| |
| |
een Duits perspectief is onder andere de bijdrage van Tom Smits heel interessant, die de situatie van het Nederlands vergelijkt met die van het pluricentrische Duits. Smits wijst op overeenkomsten en verschillen met betrekking tot de ‘regionaliseringsprocessen in het Duitse en het Nederlandse taalgebied’.
Ook bij dit boek hoort weer een website (https://demankeusurpator.wordpress.com/). De drie redacteuren bloggen hier over de tussentaal, hun onderzoek naar het Verkavelingsvlaams en over de reacties op hun boek.
Dat de status van het Nederlands in Vlaanderen en die van de tussentaal in het bijzonder in Vlaanderen een belangrijk onderwerp is, blijkt overigens ook uit het feit dat er net twee masterscripties zijn gepubliceerd bij Academia Press waarin de status van standaardtaal, tussentaal en dialect centraal staan. Hélène Vancompernolle (2012) heeft onderzoek gedaan naar de normgevoeligheid van Vlaamse jongeren en Joris van Ouytsel (2012) naar dialectverlies of dialectrevival in Vlaanderen. Beide boeken zijn verschenen in een reeks van het Algemeen-Nederlands Verbond.
| |
Divers
Nu we het toch al de hele tijd over taalvariatie hadden, wil ik er graag nog op wijzen dat Taal & Tongval, het belangrijkste tijdschrift op dit gebied, sinds november online beschikbaar is. Vanaf nu verschijnt het tijdschrift ook als een online open access tijdschrift, bij Amsterdam University Press. Het eerste nummer is gewijd aan het thema ‘talige en buitentalige factoren bij regiolectvorming’ en samengesteld door de gastredacteuren Gunther de Vogelaer en Wilbert Heeringa. Het is de bedoeling om ook oude nummers langzaam maar zeker op het internet te laten verschijnen. Prima.
In 2010 overleed Hans den Besten. Hij heeft onder andere tal van artikelen geschreven over de geschiedenis en de structuur van het Afrikaans. Deze zijn nu bijeen gebracht in een bundel door Ton van der Wouden (2012). Prachtige lectuur voor iedereen die belangstelling heeft voor het Afrikaans.
Ten slotte wil ik u graag wijzen op twee mooie proefschriften uit het afgelopen jaar. In Amsterdam is Josefien Sweep cum laude gepromoveerd op haar studie over Metonymical object changes in het Nederlands en in het Duits. Sweep houdt zich bezig met het verschijnsel dat je bijvoorbeeld zowel sinaasappels kunt persen als ook sinaasappelsap. Het werkwoord kan dus worden verbonden met verschillende objecten die metonymisch met elkaar in verband staan (de sap is het resultaat van de handeling), waarbij de betekenis van de zin niet verandert. Dit type objectverwisseling heeft Sweep onderzocht aan de hand van woordenboeken en corpora voor het Nederlands en het Duits.
Last but not least is vorig jaar ook Janneke Diepeveen gepromoveerd aan de Freie Universität Berlin op haar onderzoek naar adverbiale morfologie in het Nederlands, het Duits en het Engels. Ze combineert een diachrone met een synchroon- | |
| |
contrastieve invalshoek en bestudeert de mogelijkheden en de beperking in de vorming van bijwoorden door middel van derivatie. Daarbij kijkt ze niet alleen naar de de oude en goed bekende procedés, maar ook naar betrekkelijk nieuwe woordvormingstypes, zoals die met -matig (beleidsmatig optreden) of -technisch (vergunningstechnisch adviseren). Ook gaat ze in op de lastige vraag naar de afbakening van bijwoorden en adjectieven.
| |
Ten slotte
Aan het einde van deze kroniek gekomen, wil ik graag nog de eind vorig jaar afgetreden redactieleden bedanken voor hun inzet voor dit tijdschrift. Ze zijn er de afgelopen jaren in geslaagd zowel de kwaliteit als ook de reputatie van Internationale Neerlandistiek nog eens te verhogen. Ik betreur zeer dat het niet mogelijk is geweest het aftreden van de redactie te voorkomen en ik kan alleen maar hopen dat het IVN-bestuur erin zal slagen een nieuwe en even enthousiaste redactie te vormen, die de ingeslagen koers kan en wil voortzetten.
| |
Besproken werken
Absillis, Kevin, Jürgen Jaspers & Sarah van Hoof (red.), De manke usurpator: over Verkavelingsvlaams. Gent, 2012. http://demankeusurpator.wordpress.com |
Boogaard, Marianne & Mathilde Jansen, De taalcanon. Alles wat je altijd al wilde weten over taal. Amsterdam, 2012. http://www.taalcanon.nl |
Broekhuis, Hans, Evelien Keizer & Marcel den Dikken, Syntax of Dutch. 2 delen. (Comprehensive Grammar Resources). Amsterdam, 2012. |
Diepeveen, Janneke (Ariane), Modifying words. Dutch adverbial morphology in contrast. Berlin, 2012. Freie Universität Berlin. http://www.diss.fu-berlin.de/
diss/receive/
FUDISS_thesis_000000038716 |
Dorren, Gaston, Taaltoerisme. Feiten en verhalen over 53 Europese talen. Met bijdragen van Jenny Audring. Schiedam, 2012. http://taaltoerisme.wordpress.com |
Nederlandse Taalunie, Meerjarenbeleidsplan: De Nederlandse Taalunie 2013-2017. Anker voor het Nederlands. Baken voor wie Nederlands gebruikt of leert. Den Haag, 2012. http://taalunie.org/ wat-doet-taalunie/meerjarenbeleidsplan |
Ouytsel, Joris van, Dialectverlies of dialectrevival? Actueel taalgedrag in Vlaanderen. (ANV-reeks II-6). Gent, 2012. |
Sweep, Josefien, Metonymical object changes. A corpus-oriented study on Dutch and German. (LOT Dissertation Series 309). Utrecht, 2012. http://www.lotpublications.nl/
publish/issues/Sweep/ |
Vancompernolle, Hélène, Normgevoeligheid. Attitude van Vlaamse jongeren ten aanzien van het Standaardnederlands, de tussentaal en het dialect. (ANV-reeks II-5). Gent, 2012. |
Wouden, Ton van der (red.), 2012. Roots of Afrikaans. Selected writings of Hans den Besten. Amsterdam/Philadelphia, 2012. |
Zwart, Jan-Wouter, The syntax of Dutch. (Cambridge Syntax Guides). Cambridge, 2011. |
| |
| |
| |
Bibliografie
Audring, Jenny, ‘Bespreking: Taalcanon’. Neder-L: Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek. 2012. http://nederl.blogspot.de/2012/ 11/bespreking-taalcanon.html, laatst geraadpleegd op 29 december 2012. |
Deutscher, Guy, Through the language glass: Why the world looks different in other languages. New York, 2012. |
Handt, Gerhard von der & Harald Weinrich, ‘Sprache ohne Sprachkultur ist für mich etwas Monströses.’ Gespräch mit Prof. Dr. Harald Weinrich. DIE Zeitschrift für Erwachsenenbildung. 2001. http://www.diezeitschrift.de/
42001/gespraech.htm, laatst geraadpleegd op 29 december 2012. |
Oostendorp, Marc van, ‘Bilingualism versus multilingualism in the Netherlands’. Language Problems & Language Planning 36, (3) 2012a, 252-272. doi:10.1075/lplp.36.3.04, laatst geraadpleegd op 29 december 2012. |
Oostendorp, Marc van, ‘Taalbeleid - geen luxe maar een noodzaak?’ Neder-L: Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek. 2012b. http://nederl.blogspot.de/ 2012/11/taalbeleid-geen-luxe-maar-een-noodzaak.html, laatst geraadpleegd op 29 december 2012. |
Sijs, Nicoline van der, Jan Stroop & Fred Weerman (red.), Wat iedereen van het Nederlands moet weten en waarom. Amsterdam, 2006. |
|
|