Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2013
(2013)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| ||||||||||||||||
Nederland en Vlaanderen: (a)symmetrisch pluricentrisme in taal en cultuur
| ||||||||||||||||
InleidingSedert een paar decennia wordt het Nederlands beschouwd als een pluricentrische taal (Geerts 1992). Met pluricentrisch bedoelen we kort gezegd dat de ontwikkeling van een (standaard)taal wordt aangestuurd vanuit meer dan één centrum (Clyne 1992). Zoals we pakweg Brits van Amerikaans of Australisch Engels onderscheiden, zo spreken we ondertussen ook van Belgisch (Standaard)Nederlands versus Nederlands (Standaard)Nederlands. Er zijn uiteraard de opvallende uitspraakverschillen tussen Noord en Zuid, een paar grammaticale verschillen (vergelijk onder andere Haeseryn 1996), en daarnaast een paar duizend gevallen | ||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||
waarin Vlamingen en Nederlanders andere woorden gebruiken of (en vooral) dezelfde woorden net iets anders gebruiken (vergelijk Martin 2010). Op de websiteGa naar eind1. van de Nederlandse Taalunie wordt dat pluricentrisme - en in het geval van het Nederlands dus bicentrisme - keurig geïllustreerd met schema's waarin de verhouding tussen de verschillende Nederlandsen wordt weergegeven als gedeeltelijk overlappende cirkels. Die voorstelling is in overeenstemming met het beleidsadviesGa naar eind2. opgesteld door de Werkgroep Variatiebeleid van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (mei 2003). Dat talen pluricentrisch zijn, wil niet zeggen dat ze ook dezelfde impact hebben op bijvoorbeeld de ontwikkeling van de woordenschat of dezelfde status genieten in het buitenland. Zo wordt de grote meerderheid van de neologismenGa naar eind3. in het Nederlands aangeleverd door de Nederlanders; het aandeel van de Vlamingen is gering. En in de internationale neerlandistiek wordt in de eerste plaats Nederlands Nederlands aangeleerd. Daarom noemen we het Nederlandse Nederlands dominant, en het Belgische Nederlands niet-dominant. Dominantie van een taalvariëteit heeft natuurlijk te maken met verschillende factoren. We noemen er hier alvast twee: demografisch gewicht - er zijn tweeëneenhalf keer meer Nederlandstaligen in Nederland dan in Vlaanderen - en taalgeschiedenis: Nederland is veel vroeger en veel ingrijpender gestandaardiseerd dan Vlaanderen. Sedert de introductie van het concept pluricentrisme in het denken over taal en taalbeleid is ook een stroom van onderzoek op gang gekomen naar de precieze relatie tussen dominante en niet-dominante variëteiten. Zo is een paar jaar geleden de Working group on Non-Dominant Varieties of Pluricentric Languages opgericht, een internationaal samenwerkingsverbandGa naar eind4. van taalkundigen (vooral uit niet-dominante taalgemeenschappen) die onderzoek doen naar de relatie tussen nationale variëteiten van talen over de hele wereld (Muhr 2012). In het onderzoek naar pluricentrisme en naar de relatie tussen dominante en niet-dominante variëteiten ligt de focus heel vaak op de strikt talige variatie: wat zijn de verschillen in uitspraak, woordenschat, grammatica, en wat is de status van die verschillen: worden ze geaccepteerd, worden ze beschreven in woordenboeken en grammatica's? Muhr (2012, p. 34) zet het Belgisch Nederlands in de groep van niet-dominante variëteiten met de hoogste status vergeleken met andere nationale variëteiten wereldwijd. Hij baseert zich daarvoor onder andere op de tendens om in recente woordenboeken voor het Nederlands (vergelijk Prisma Handwoordenboek Nederlands, Algemeen Nederlands WoordenboekGa naar eind5.) niet alleen varianten uit het niet-dominante gebied van een regiolabel te voorzien (BN - Belgisch Nederlands), maar ook de varianten die (vrijwel) exclusief in de dominante regio worden gebruikt (NN - Nederlands Nederlands). Dat creëert een indruk van perfecte - althans lexicografische - symmetrie. We spreken van een symmetrische verhouding tussen variëteiten of taalgemeenschappen wanneer ze naar behoren vertegenwoordigd zijn in enige onderneming (woordenboek, corpus, bestuur van instituut, jury van een literaire prijs, enzovoort). Een corpus met een derde mate- | ||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||
riaal uit Vlaanderen en twee derde uit Nederland is dus in het licht van de demografische verhoudingen symmetrisch. Een benadering met focus op de talige verschillen tussen nationale variëteiten en de manier waarop die in de naslagwerken al dan niet worden gehonoreerd, heeft ongetwijfeld haar verdienste, maar is tegelijk te eng om de reële relatie tussen dominante en niet-dominante variëteiten te vatten. Zelfs wanneer we perfect symmetrische (uitspraak)woordenboeken en grammatica's zouden hebben voor het Nederlands, waarin nationale varianten op evenwaardige manier gelabeld worden (BN - NN), zegt dat maar weinig over de reële inter- en intranationale perceptie van de twee Nederlandsen. Om een correct(er) beeld te krijgen van de (a)symmetrische relatie tussen dominante en niet-dominante taalvariëteiten en taalgemeenschappen, moeten we verder kijken dan het woordenboek of de grammatica. We moeten nagaan wat de relatie is tussen Nederland en Vlaanderen in alle taalgerelateerde domeinen: ‘hoe is het taaladvies georganiseerd?’, maar ook ‘hoe is de mediamarkt georganiseerd?’ (hebben Vlaanderen en Nederland bijvoorbeeld naast eigen ook gemeenschappelijke kranten en magazines?), of ‘hoe is de literaire markt georganiseerd?’ (wordt de Vlaamse literatuur apart beschreven van de Nederlandse? staan alle prijzen voor Nederlandse literatuur per definitie open voor zowel Nederlanders als Vlamingen?), en ‘wie neemt het initiatief voor grote corpus- of onderzoeksprojecten voor het Nederlands? Nederland en/of Vlaanderen, samen, of apart?’. In de volgende paragrafen zoek ik een antwoord op alvast een paar van die vragen. Themakeuze en discours zullen onvermijdelijk gekleurd zijn door mijn achtergrond als taalkundige uit Vlaanderen. Literaire thema's komen minder aan bod, en het perspectief is dat van een Nederlandstalige / neerlandicus uit de niet-dominante regio. | ||||||||||||||||
Parallelle marktenDe taalgerelateerde markten in de ruime zinVlaanderen en Nederland hebben elk een eigen krantenaanbod, exclusief gericht op Vlaanderen respectievelijk Nederland. In een Gentse krantenwinkel liggen stapels van Het Laatste Nieuws of De Standaard, in Leiden ligt de NRC of de Volkskrant, om er maar twee te noemen. Ook de markt van de magazines is behoorlijk gescheiden. Zodra het economisch enigszins rendabel (b)lijkt, pakken de bekende titels uit met nationale edities: er is een Belgische en een Nederlandse Libelle, Flair, Marie Claire, Story, enzovoort. Wat de sector van magazines en kranten betreft, kunnen we dus spreken van een parallele markt met een opvallende symmetrie, dat wil zeggen: het is niet zo dat de Vlaamse persmarkt gedomineerd wordt door Nederlandse producten, integendeel, elke regio heeft zijn regiospecifieke kranten en magazines. Alleen in de ni- | ||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||
chemarkten is er vaak maar ruimte voor één - meestal asymmetrische - editie voor het hele taalgebied. Zo heeft National Geographic één editie voor Nederland en Vlaanderen, en blijkt onder andere uit de samenstelling van de redactie en de keuze van de onderwerpen dat de Nederlandse inbreng sterk domineert. Uitgesproken parallel is ook de markt van de audiovisuele media zoals radio en televisie. Ondanks de gemeenschappelijke taal hebben Vlaanderen en Nederland altijd al hun eigen zenders gehad, en sedert de liberalisering van de mediamarkt is het aanbod aan regio-eigen publieke en commerciële zenders nog zoveel groter geworden. Hier is dus geen spoor van eventuele dominantie van de Nederlandse radio of televisie op de Vlaamse markt. In een lang vervlogen verleden (1978-1979) presenteerden Mies Bouwman (NL) en Johan Anthierens (B) nog samen Noord-Zuid. Dat gebeurde in een tijd toen de Vlaamse openbare omroep BRT (Belgische radio en televisie) nog gerichte initiatieven nam om de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland te bevorderen. Het was en het blijft ‘nieuws’ als een Nederlander een Vlaams televisieprogramma gaat presenteren (bijvoorbeeld Paul de Leeuw met Manneke Paul op VTM, najaar 2012), of omgekeerd (Jan Leyers met Zomergasten op de vpro, zomer 2012). De Vlaamse radiomarkt wordt verdeeld onder de regio-eigen publieke en commerciële zenders, en ook in de sector van de Nederlandstalige muziek hebben altijd al een Vlaamse en Nederlandse markt parallel naast elkaar gefunctioneerd. De Vlaamse markt van de populaire Nederlandstalige muziek wordt gedomineerd door ‘talent van eigen bodem’, maar dat staat een grote ontvankelijkheid voor Nederlands werk niet in de weg. Van kleinkunst tot schlagermuziek is er altijd ook in Vlaanderen een publiek geweest voor de Boudewijn de Groots van toen, of de Frans Bauers anno 2012. Een interessante sector is ook de reclamemarkt, bijvoorbeeld de reclamespots op radio en televisie. Vlaanderen en Nederland vormen ook voor deze sector volkomen parallelle markten, zelfs voor producten die in beide regio's op vrijwel identieke wijze gecommercialiseerd worden, zoals auto's van Renault of Toyota. In Vlaanderen wordt in de radiospots steevast tussentaal naast (Belgische) standaardtaal gebruikt (Saman 2003; Van Gijsel, Speelman & Geraerts 2008); Nederlands Nederlands komt uitzonderlijk voor maar dan alleen wanneer het komischGa naar eind6. bedoeld is en ook soms in reclame voor kinderen (Van Gijsel et al. 2008, p. 222). Reclamemakers voelen blijkbaar aan dat het ongewijzigde gebruik van (Noord) Nederlandse spots afbreuk zou doen aan het effect van de spots, en dus investeren ze liever in regio-eigen materiaal. Een laatste voorbeeld van een parallelle markt met een opvallende symmetrie, dus zonder dominantie van de (Noord)Nederlandse productvariant, is de markt van de Nederlandstalige en anderstalige films. Ik heb geen cijfers over het succes van origineel Vlaamse films op de Nederlandse markt, en omgekeerd van origineel Nederlandse films op de Vlaamse markt, maar de recente tendens om regiospecifieke versies te maken van origineel Vlaamse respectievelijk Nederlandse | ||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||
films, laat vermoeden dat dat de economisch meest rendabele weg is. Net als in de sector van de reclamespots geeft men dus de voorkeur aan dure remakes boven het ongewijzigd ‘loslaten’ van regiovreemde creaties op de Vlaamse respectievelijk Nederlandse markt. Wie op Wikipedia informatie zoekt over de film Loft (2008) kan kiezen tussen Loft (Nederlandse versie) en Loft (Belgische versie); de laatstgenoemde is de originele versie. Omgekeerd is het Nederlandse Alles is Liefde (2007) omgewerkt tot Zot van A (2010). Ook wanneer anderstalige films (bijvoorbeeld tekenfilms voor een jonger publiek) nagesynchroniseerd worden, is het bij de grote producties - Harry Potter en de gevangene van Azkaban, Toy Story 3, Verschrikkelijke ikke, enzovoort - ondertussen gebruikelijk om een Vlaamse en een Nederlandse versie op de markt te brengen. Dat geeft de makers meteen de mogelijkheid om te spelen met regiospecifieke variëteiten, accenten en de daarmee prototypisch geassocieerde identiteiten (vergelijk het gebruik van Gentse en West-Vlaamse accenten in de Vlaamse versie van Chicken Run). Zie ook Grondelaers en Van Hout (2011, p. 230) over gekuiste tussentaal in Bee Movie (2009). In de voorbije decennia hebben de Nederlandse en Vlaamse overheden initiatieven genomen om in beide regio's het idee levend te houden dat er in al die verscheidenheid in taal en cultuur, met de boven beschreven parallelle markten als natuurlijk uitvloeisel, toch nog voldoende eenheid te koesteren en uit te dragen valt. We noemen in dat verband de Nederlandse Taalunie (1980), het Cultureel Verdrag Vlaanderen-NederlandGa naar eind7. (1995), of het Vlaams-Nederlands Huis deBuren (2004). Een stand van zaken en evaluatie van de culturele relatie tussen Nederland en Vlaanderen (en van de organisaties die daartoe moeten bijdragen) valt buiten de opzet van dit artikel.Ga naar eind8. Ik behandel alleen een paar taalgerelateerde domeinen, en stel daarbij de vraag: wat doen we apart? wat doen we samen? hoe symmetrisch is de inbreng van beide regio's? De rol van de Nederlandse Taalunie zal daarom in de volgende paragrafen wel nog uitvoerig aan bod komen. | ||||||||||||||||
De taalgerelateerde markten in engere zinIn de vorige paragraaf hebben we naar markten gekeken die in brede zin betrekking hebben op taal, dat wil zeggen markten die functioneren via het medium van de Nederlandse taal. In deze paragraaf kijken we naar producten en diensten die de Nederlandse taal zelf tot voorwerp hebben, en waarvoor zich ook opvallend parallelle markten ontwikkeld hebben in Nederland en Vlaanderen. In paragraaf 3 bespreken we die gevallen van taalspecifieke producten en diensten waar het hele Nederlandstalige gebied als één markt functioneert. Vlaanderen en Nederland hebben regiospecifieke taaladviesdiensten. Zo organiseert de Vlaamse overheid de TaaltelefoonGa naar eind9. (vergelijk Caluwé & Verreycken 2012). Een andere belangrijke bron van informatie is de TaalbankGa naar eind10. van de VRT, en de bijhorende taalmails van Ruud Hendrickx, taalraadsman bij de openbare omroep. | ||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||
In Nederland is er dan weer het taaladvies van het Genootschap Onze taal.Ga naar eind11. Verschillende diensten dus voor een regiospecifiek doelpubliek. Sectoren als deze, met parallelle markten op het gebied van de Nederlandse taal, vormen natuurlijk het werkterrein bij uitstek van de Nederlandse Taalunie. Die wil erover waken dat Nederland en Vlaanderen niet te zeer naast elkaar werken, maar wel degelijk gemeenschappelijk optreden in taalkwesties en dus een unie vormen. Dat brengt de NTU ertoe in de sector van het taaladvies de afstemming en samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse actoren te stimuleren, en zelf via Taaladvies.netGa naar eind12. naar buiten te komen met taaladviezen voor het hele Nederlandse taalgebied, die onderschreven worden door de regiospecifieke diensten in Nederland en Vlaanderen. Iets vergelijkbaars zien we in de sector van de populariserende tijdschriften over het Nederlands. Nederland heeft Onze Taal, Vlaanderen (het veel kleinere) Over Taal. De NTU zet hier dan weer Taalschrift en Taalpeil tegenover, waarin uitdrukkelijker wordt gekozen voor onderwerpen die zowel Nederlanders als Vlamingen zouden kunnen interesseren. Die politiek - samenwerking stimuleren tussen Nederlandse en Vlaamse instanties en/of zelf geheel Nederlandse initiatieven nemen - wordt in telkens andere vormen toegepast binnen de vele beleidsdomeinen van de Taalunie. We noemen een laatste voorbeeld. Nederland en Vlaanderen hebben eigen verenigingen voor leerkrachten Nederlands, maar met de steun van de Taalunie wordt de jaarlijkse conferentie Het schoolvak Nederlands georganiseerd. De HSN-conferenties zijn het resultaat van nauwe samenwerking van alle Nederlandse en Vlaamse verenigingen van leraren/docenten en didactici Nederlands, en vinden afwisselend plaats op een locatie in Nederland en Vlaanderen. Een wat aparte taalgerelateerde sector met gescheiden ‘markten’ is die van de academies en instituten. Vlaanderen heeft de KANTL - de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde - in Gent, Nederland heeft geen specifieke taal- en letterkundige academie, maar wel de KNAW - de Koninklijke Academie voor Wetenschappen - in Amsterdam. Onder de auspiciën van de KNAW heeft Nederland dan weer wel een Meertens Instituut, voor de studie en documentatie van de Nederlandse taal en cultuur. De regio Vlaanderen behoort in principe niet tot het werkterrein van Meertens, maar er is wel een lange traditie van samenwerking met Vlaanderen in specifieke projecten. Er is geen Vlaamse pendant voor het Meertens instituut, tenminste toch niet wat de studie van de Nederlandse taal betreft. Er zijn alleen tijdelijke projecten, bijvoorbeeld voor taalkundig onderzoek en/of de aanleg van corpora. Die projecten worden ondergebracht bij de afdelingen Nederlands aan de Vlaamse universiteiten, of bij de KANTL, meer bepaald het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB). Conclusie: in die sectoren waar de taal niet gewoon medium, maar voorwerp van studie en advies is, zijn er veel parallelle initiatieven voor de regiospecifieke markten Vlaanderen en Nederland. De Nederlandse Taalunie stimuleert de sa- | ||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||
menwerking tussen Vlamingen en Nederlanders en probeert daarmee in woord en daad het idee van een taalunie levend te houden. | ||||||||||||||||
Eén marktIn paragraaf 2 zijn taalgerelateerde producten en diensten genoemd waar in Vlaanderen en Nederland parallelle markten voor bestaan. In deze paragraaf behandelen we taalgerelateerde producten en diensten die in één vorm aan het hele Nederlandse taalgebied ter beschikking worden gesteld. We gaan daarbij na wat de inbreng is van Nederlanders en Vlamingen. Er zijn om te beginnen organisaties die om taal- en cultuurideologische redenen bewust mikken op Nederland en Vlaanderen als één markt. De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel bijvoorbeeld, met het gelijknamige tijdschrift, wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen. Het Algemeen Nederlands Verbond (ANV) wil onder andere via het tijdschrift Neerlandia / Nederlands van nu informatie verspreiden over de gemeenschappelijke cultuur van Nederland en Vlaanderen, en over het beleid van de Nederlandse en Vlaamse overheid ten aanzien van de Nederlandse taal. Dergelijke organisaties willen vaak ook met hun beheersstructuur zelf al een voorbeeld stellen van de nagestreefde symmetrische verhoudingen tussen de betrokken regio's. Zo zetelen in het bestuur van het ANV vier Nederlanders en vier Vlamingen, naast een vertegenwoordiger van de Zuid-Afrikaanse afdeling. Neerlandistische vaktijdschriften zoals Nederlandse Taalkunde, Taal en Tongval, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde om er maar een paar te noemen, of informatieplatformen zoals Neder-L richten zich uit de aard der zaak tot de markt van alle neerlandici in Nederland, Vlaanderen en de vele buitenlanden. Historisch gezien hebben sommige tijdschriften wel een nauwere band met een of andere universiteit in Nederland of Vlaanderen - TNTL met Leiden bijvoorbeeld - maar uit de huidige samenstelling van de redacties en het redactiebeleid blijkt duidelijk een bi- of internationale oriëntatie. De uitgevers van woordenboeken opereren in een commerciële markt, en zouden dus regiospecifieke woordenboeken op de markt kunnen brengen. Dat doen ze niet, misschien omdat dat economisch niet haalbaar is, en misschien ook omdat een en ander vooralsnog moeilijk te operationaliseren valt. Wat zou je wel of niet opnemen in een specifiek Belgisch Nederlands woordenboek, en wat in een specifiek Nederlands Nederlands woordenboek? De huidige werkwijze lijkt tot nader order de best haalbare: in de redactie van de grote woordenboeken zoals Van Dale of Prisma werken Nederlanders en Vlamingen samen om per woord(betekenis) te beslissen hoe eventuele nationale variatie gehonoreerd kan worden. Een ‘dienst’ sui generis is de spellingregeling, met de bijhorende ‘producten’ zoals de Woordenlijst, ook bekend als het Groene boekje. Door een politieke beslis- | ||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||
sing van Vlaamse en Nederlandse overheden is er één spelling voor het hele Nederlandse taalgebied, en bij de samenstelling van de spellingcommissies wordt erop toegezien dat elke regio correct vertegenwoordigd is, om de acceptatie van eventuele nieuwe spellingregels al niet van bij het begin te hypothekeren. Toch zijn er na de laatste spellinghervorming van 2005 aanzetten tot de ontwikkeling van een parallelle markt, ook en zelfs in de spelling dus. Het initiatief tot de Witte Spelling, en het bijhorende Witte boekje, is vooral een Nederlandse aangelegenheid (met het Genootschap Onze Taal, en onder andere de Volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw, Elsevier en de NOS als voortrekkers), en heeft bij Vlaamse organisaties en media weinig weerklank gevonden. Met de spelling zijn we meteen ook op één van de vele actieterreinen beland waar de Nederlandse Taalunie coördinerend werkt voor het hele Nederlandse taalgebied. Een ander terrein is dat van de Nederlandse lexicologie. Het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden is een zelfstandige stichting, maar voert formeel het grootste deel van zijn activiteiten uit in opdracht en onder de koepel van de Nederlandse Taalunie. Het INL wordt gefinancierd door de Taalunie (dus door Nederland en Vlaanderen samen), en het hele Nederlandse taalgebied behoort dan ook tot zijn actieterrein, in tegenstelling bijvoorbeeld tot het eerder genoemde Meertens Instituut. Bij het INL wordt dan ook geprobeerd om voldoende Vlaamse medewerkers aan te trekken. Er wordt dus gestreefd naar zowel financiele als personele symmetrie, dat wil zeggen een inbreng van de regio's die qua financiën en personeel het relatieve gewicht van die regio's weerspiegelt (vaak een verhouding tweederde NL en eenderde B overeenkomstig de demografische verhoudingen). Dat gaat gepaard met geografische asymmetrie. Ondanks beperkte initiatieven om delen van de INL-opdracht te laten uitvoeren in Vlaanderen, is en blijft het INL een Leids en dus Nederlands instituut. Mutatis mutandis geldt overigens hetzelfde voor de Nederlandse Taalunie zelf. Ook in dit geval gaat financiële en personele symmetrie gepaard met geografische asymmetrie. De optie om én in Nederland én in Vlaanderen telkens een deel van de Taalunie onder te brengen zou wellicht niet alleen erg duur uitvallen, maar zou in de perceptie van velen wellicht ook indruisen tegen het idee zelf van één gemeenschappelijke unie. De ‘bevoegheid’ over een instituut als het INL is overigens a-typisch voor de opdracht van de Nederlandse Taalunie. De NTU heeft zich de voorbije jaren vooral beziggehouden met de beleidsmatige, logistieke, en financiële ondersteuning van projecten inzake taal, literatuur en onderwijs. We noemen een paar grote en kleinere ondernemingen voor de gehele Nederlandstalige markt waar mede onder impuls/druk van de Taalunie gestreefd is naar zowel financiële als personele symmetrie. Tussen 1998 en 2004 is het Corpus Gesproken NederlandsGa naar eind13. tot stand gekomen, met een budget van 4.9 miljoen euro, ingebracht door de Vlaamse en Nederlandse overheid, en het NWO (de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek). Zowel de beheersstructuur als de samenstelling van het corpus | ||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||
zelf was/is opvallend symmetrisch. Zo bestaat een derde van het corpus (van in totaal ruim negen miljoen woorden) uit Vlaams materiaal en twee derde uit Nederlands materiaal, overeenkomstig de demografische verhoudingen. Nog groter van opzet is het STEVIN-programmaGa naar eind14., een meerjarig onderzoeks- en stimuleringsprogramma voor Nederlandstalige taal- en spraaktechnologie dat gezamenlijk door de Vlaamse en Nederlandse overheid werd/wordt gefinancierd, en gecoördineerd wordt door de Nederlandse Taalunie. Het totaalbudget voor dit programma bedraagt 11.4 miljoen euro, en de Vlaamse en Nederlandse overheden staan respectievelijk in voor een derde en twee derde van dat bedrag. Er zijn nog tal van andere initiatieven te noemen, op uiteenlopende domeinen, waar de inbreng van de Taalunie leidt tot producten en diensten voor het hele Nederlandse taalgebied, met symmetrische participatie van wetenschappers en onderwijsmensen uit Nederland en Vlaanderen. Denken we maar aan de nieuwe Geschiedenis van de Nederlandse literatuurGa naar eind15., het Steunpunt Nederlandstalige TerminologieGa naar eind16., het Expertisecentrum Literair VertalenGa naar eind17., het Taaluniecentrum Nederlands als Vreemde TaalGa naar eind18., de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en LiteratuurwetenschapGa naar eind19., of de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.Ga naar eind20. Een organisatie sui generis is de Internationale Vereniging voor NeerlandistiekGa naar eind21. (IVN), omdat die zich niet in de eerste plaats op de Nederlands-Vlaamse markt richt, maar optreedt als belangenvereniging voor docenten Nederlands aan universiteiten en hogescholen in de vele buitenlanden. Er is steun vanwege de Nederlandse Taalunie, en zowel de vereniging als haar tijdschrift Internationale Neerlandistiek wordt aangestuurd door neerlandici uit Nederlandse en buitenlandse universiteiten en hogescholen. De inbreng vanuit Vlaanderen lijkt relatief beperkt. Overigens markeert de naamswijziging van het tijdschrift in 2008 - van Neerlandica Extra Muros naar Internationale Neerlandistiek - dat er voortaan veeleer sprake is van een neerlandistische eenheidsmarkt, waarin neerlandici uit Nederland, Vlaanderen en het ‘buitenland’ actief zijn in wat meer en meer als één onderzoeks- en onderwijsruimte wordt beschouwd. Tot slot noemen we een initiatief waar we veeleer zouden kunnen gewagen van hyper-symmetrie. Het gaat om de Prijs der Nederlandse Letteren, die driejaarlijks wordt toegekend door het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie. Dat comité vraagt advies aan een jury, die bestaat uit drie Nederlandse leden, drie Vlaamse leden en een Surinaams lid. Beurtelings wordt een Nederlander en een Vlaming aangewezen als voorzitter. De bekroonde auteur ontvangt de prijs uit de handen van een lid van het Belgische of het Nederlandse koningshuis. De uitreiking van de prijs vindt bij afwisseling in Vlaanderen en Nederland plaats. De procedure is hyper-symmetrisch in die zin dat ze Vlaanderen en Nederland op gelijke voet behandelt terwijl dat niet spoort met de demografische verhoudingen. In de jury van de Prijs zijn de Nederlanders zelfs in de minderheid, mede ook door de opname van een Surinaams lid. | ||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||
Conclusie: bij alle ondernemingen die zich met één product of dienst richten op de gehele Nederlandstalige markt, worden door de band Nederlanders én Vlamingen betrokken, zowel wanneer het om commerciële initiatieven gaat zoals woordenboeken, als wanneer het initiatieven betreft die worden aangestuurd door de Nederlandse Taalunie. Zeker in het laatste geval weerspiegelt die personele symmetrie ook een financiële symmetrie, waarbij de inbreng van Nederland en Vlaanderen op zijn beurt de demografische verhoudingen weerspiegelt. Vrijwel niet te vermijden wellicht, maar daarom niet minder opvallend is de geografische asymmetrie. Er zijn Nederlands-Vlaamse organisaties die in Vlaanderen gevestigd zijn, zoals het Taaluniecentrum Nederlands als Vreemde Taal in Brussel. Maar het INL (en dus alle grote lexicologische projecten als het ANW of de Taalbank), de redacties van de grote woordenboeken, de Taalunie zelf, de redacties van BNTL en DBNL, enzovoort zijn allemaal in Nederland gevestigd. Dat is uiteraard het gevolg van de zowel demografische als (standaard)talige dominantie van de Nederlandse (taal)gemeenschap, maar die concentratie van neerlandistische ondernemingen en instituten in (één regio in) Nederland, draagt natuurlijk bij tot de instandhouding van de perceptie van de Randstad (en bij uitbreiding Nederland) als dé dominante regio van het pluricentrische Nederlands. | ||||||||||||||||
De nieuwe asymmetrieSedert 2011 zijn drie grote neerlandistische projecten van start gegaan, grotendeels gefinancieerd door het Nederlandse NWO - de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. | ||||||||||||||||
Taalportaal Nederlands/Fries - Language Portal Dutch/FrisianGa naar eind22.NWO investeert ruim 1.7 miljoen euro in het opzetten van een virtueel taalinstituut. Het is de bedoeling om via het net een beschrijving beschikbaar te stellen van zowel de fonologie, de morfologie als de syntaxis van het Nederlands en het Fries, in een gespecialiseerde Engelstalige versie voor onderzoekers wereldwijd en in een toegankelijker Nederlandstalige versie voor een breder geïnteresseerd publiek. Belangrijkste partners in de onderneming zijn het Meertens Instituut, het INL, de Leidse universiteit, de Fryske Akademy, en de KNAW. | ||||||||||||||||
NederlabGa naar eind23.NWO investeert ruim twee miljoen euro in de aanleg van een tekstbank waarin alle Nederlandstalige teksten van de achtste eeuw tot vandaag verzameld worden. Die teksten worden via het net doorzoekbaar met tekstanalysesoftware die ook binnen Nederlab ontwikkeld zal worden. Nederlab wil daarmee de infrastructuur bieden (het lab) waarmee veranderingspatronen in de Nederlandse taal, letter- | ||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||
kunde, cultuur en maatschappij kunnen worden onderzocht. Belangrijkste spelers zijn ook hier weer het Meertens Instituut en het INL, met daarnaast ook het Huygens ING, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, de Koninklijke Bibliotheek en een aantal universiteitsbibliotheken. Door aanvullende financiering vanuit verschillende organisaties bedraagt het budget vier miljoen euro. | ||||||||||||||||
Begrijpelijke Taal: fundamenten en toepassingen van effectieve communicatieGa naar eind24.NWO investeert ongeveer twee miljoen euro in een programma waarbinnen (1) meer kennis wordt verzameld op het gebied van effectieve communicatie, en (2) de wetenschappelijke expertise op dit terrein beter beschikbaar wordt gemaakt voor overheden en organisaties. Het gebrek aan begrijpelijke taal wordt als een ernstig knelpunt ervaren, bijvoorbeeld in het onderwijs, de gezondheidszorg, of de financiële dienstverlening. Binnen dit programma zullen negen projecten worden gefinancierd, waar onderzoekers bij betrokken zijn uit universiteiten/instituten in Leiden, Amsterdam, Utrecht, Twente en Nijmegen. Er is nauwe samenwerking met ministeries, maatschappelijke instellingen en bedrijven.
Bij het Taalportaal en Nederlab gaat het om het opzetten van databanken en internetstructuren die vele jaren lang honderdduizenden gebruikers toegang moeten verlenen tot de meest omvattende beschrijving van de Nederlandse taal en tot de grootste verzameling Nederlandse teksten die ooit is aangelegd. Begrijpelijke taal is van een andere orde, maar het is toch de ambitie van het programma om bakens te verzetten in de manier waarop in de toekomst overheden en organisaties in het Nederlands met de burger communiceren. In deze drie projecten is de inbreng vanuit Vlaanderen minimaal. Vlaamse neerlandici zijn hier en daar opgenomen in adviserende commissies, maar er is geen structurele financiële bijdrage vanuit Vlaanderen, en (dus) ook geen Vlaamse betrokkenheid bij de dagelijkse leiding of de uitvoering van de projecten. Het zijn dus drie grote neerlandistische ondernemingen die uitblinken door een opvallende financiële, personele en geografische asymmetrie. Een en ander heeft natuurlijk te maken met de manier waarop de onderzoeksfinanciering georganiseerd is. Vlaanderen en Nederland vormen wat onderzoeksorganisatie betreft twee volstrekt parallelle markten. Elke regio heeft zijn eigen universiteiten en onderzoeksinstituten, en een eigen organisatie voor de financiering van wetenschappelijke projecten: NWO in Nederland, FWO in Vlaanderen. Bij de evalutie van onderzoeksvoorstellen is samenwerking met collega's en instituten uit Vlaanderen respectievelijk Nederland geen onderscheidend criterium, behalve in een paar occasionele, kleinschalige programma's die in de voorbije jaren door NWO en FWO samen zijn opgezet.Ga naar eind25. Zeker bij de grote infrastructuurprojecten als Nederlab en het Taalportaal is er flankerende steun van de Nederlandse Taalunie, terecht, want alleen instituties | ||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||
als de Taalunie kunnen mee garant staan voor het onderhoud van de databanken en de software als de NWO-financiering eenmaal afgelopen is. Dat brengt de Taalunie tegelijk in een moeilijke spagaat: zij moet steun verlenen aan projecten die enerzijds van grote waarde zijn voor het Nederlands van vandaag en morgen, maar die anderzijds in hun opzet regelrecht indruisen tegen een van de belangrijkste doelstellingen van diezelfde Taalunie: de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen bevorderen, en waken over de Nederlands-Vlaamse symmetrie bij alle ondernemingen die van belang zijn voor de 22 miljoen Nederlandstaligen in Nederland en Vlaanderen. | ||||||||||||||||
ConclusieWe hebben geconstateerd dat zich voor de meeste taalgerelateerde producten en diensten - kranten, televisie, film, enzovoort - een parallelle markt ontwikkeld heeft in Nederland en Vlaanderen. Soms worden Nederland en Vlaanderen als één markt beschouwd. Dat kan een kwestie zijn van economische noodzaak, wanneer bijvoorbeeld magazines als National Geographic één Nederlandstalige editie maken voor Nederland en Vlaanderen. Dat kan ook een kwestie zijn van ideologie, wanneer magazines als Ons Erfdeel of Neerlandia/Nederlands van nu tegen de stroom van regiospecifieke tijdschriften en verenigingen in, kiezen voor een groot-Nederlandse aanpak. De oprichting van de Nederlandse Taalunie in 1980 is zelf de reflectie van een dergelijke ideologie van ‘eenheid in verscheidenheid’ bij de toenmalige bewindvoerders in Nederland en Vlaanderen. Met haar streven naar een symmetrische inbreng van beide regio's in honderden initiatieven - van het Corpus Gesproken Nederlands tot de Prijs der Nederlandse Letteren - wil de Taalunie het bewustzijn vormen en versterken dat Nederlandstaligen tot één taal- en cultuurgemeenschap behoren, met respect voor de regiospecifieke accenten uiteraard. Dat bewustzijn is niet vanzelfsprekend, zoals blijkt uit de gang van zaken in alle domeinen die buiten het bereik van de Taalunie vallen. Filmproducenten bijvoorbeeld lijken resoluut te kiezen voor de aanmaak van aparte Vlaamse en Nederlandse versies van originele of nagesynchroniseerde films, en een organisatie als het NWO investeert 5.7 miljoen euro in grote projecten voor het Nederlands en de neerlandistiek zonder daar Vlaamse partners bij te betrekken. Verhoudingen van symmetrie of asymmetrie tussen taalgemeenschappen binnen pluricentrische talen zoals het Nederlands kunnen per domein dus erg verschillen. Een zachte symmetrie zoals het gebruik van de symmetrische labels NN/BN in woordenboeken, of de gelijke vertegenwoordiging van Nederlanders en Vlamingen in de jury van de Prijs der Nederlandse Letteren, blijkt dus zeer wel combineerbaar met een harde asymmetrie in de sector van de neerlandistische megaprojecten. | ||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||
|
|