structies zijn van verschillende graden van specificiteit. Een schat van een kind is bijvoorbeeld een kleine constructie binnen de algemenere subjectief-evaluerende constructie Det-N1-van-(een) N2, die z'n eigen betekenis heeft (N2 vertoont in buitengewone mate kenmerkende eigenschappen van N1) en die op een abstracter of schematisch niveau dezelfde vorm heeft als een possesieve constructie zoals een wiel van een fiets. Vervolgens geeft hij een historisch overzicht van de ontwikkeling van die constructiegrammatica, van de eerste studies van idiomen tot en met de huidige analyses van algemenere onderwerpen zoals transitiviteit. Daarbij bespreekt hij boeiende Nederlandse structuren zoals Jan is vissen (tegenover Jan is aan het vissen) en Hoe komt zij zo dik? (tegenover Hoe komt het dat zij zo dik is?).
De derde sectie van het artikel behandelt meer theoretische onderwerpen zoals de organisatie van het geheugen, taalverwerving, de constructiegrammatica als ‘kindervriendelijke’ grammatica, en de rol die frequentie speelt bij het opslaan en in de structuur van taalkundige eenheden. Het artikel eindigt met een bespreking van enkele huidige controverses.
Het belang van Verhagen 2005 voor internationale neerlandici is dat het je visie op de taalkundige praxis verandert. Een persoonlijk voorbeeld: in een hoofdstuk van mijn masterscriptie (Kirsner 1968) over, onder andere, de rol van zullen in de Nederlandse grammatica, stelde ik dat alle gebruiksgevallen van dat werkwoord verklaard kunnen worden als je aanneemt dat het overal waar het gebruikt wordt, de abstracte betekenis HYPOTHETISCH aangeeft. Die analyse dekte niet alleen het ‘gewone’ gebruik van zullen in bijvoorbeeld Hij zal wel rijk zijn en Het vliegtuig zal pas om elf uur vertrekken, maar bleek ook toepasbaar op (voor mij als Engelstalige) onverwachte verrassende uitdrukkingen zoals Je zult er toch wonen met de wereld tegen je (over Zuid-Afrika in 1966). Een instructie aan de hoorder om zich iets voor te stellen, houdt immers in dat dat iets (nog) niet bestaat, dus hypothetisch is. Die voorbeelden waren dus in ieder geval niet in strijd met mijn analyse en mijn analyse was ‘klaar’.
Als ik nu met dit onderwerp aan de slag zou gaan, zou ik weten dat zo'n analyse op zich ontoereikend is. Een betekenis zoals HYPOTHETISCH kun je óók poneren voor bepaalde werkwoorden en werkwoordsvormen in andere talen waarin uitdrukkingen zoals Je zult er toch wonen helemaal niet voorkomen. Het poneren van zo'n abstracte betekenis verklaart dus niet waarom de ene taal (het Nederlands) die structuur wel heeft en een andere (bijvoorbeeld het Engels) niet. Tegenwoordig zou je moeten stellen dat die gevallen van Je zult er toch wonen enzovoort aparte constructies zijn die in de grammatica van het Nederlands een eigen volledige beschrijving dienen te krijgen, en wel naast een beschrijving van de algemene betekenis van zullen. Je zou het ook moeten hebben over de effecten van de verschillende pragmatische partikels die in die constructie voorkomen (Je zult er toch wonen tegenover Het zal je kind maar wezen) én over het effect van het weglaten van partikels, zoals in Je zal de ton winnen (loterijreclame). Een ander probleem is de observatie dat de voorbeelden met toch en maar een negatieve boodschap over-