ductieve syntactische patronen in het lexicon zijn opgenomen, met andere woorden: de strikte grens tussen het lexicon aan de ene kant en de syntaxis aan de andere wordt opgeheven.
Het idee van constructional idioms (of, algemener, van constructies en constructionele schema's) is ontwikkeld in het kader van de zogenaamde construction grammar en verwante theorieën, zie onder meer Goldberg (2006), Kay en Fillmore (1999), Jackendoff (2002). Constructies worden beschouwd als de basiseenheden van taal. Het zijn vaste combinaties van vorm en betekenis van variërende complexiteit en regulariteit, dat wil zeggen zowel afzonderlijke woorden als ook woordgroepen tot en met hele zinnen worden als constructies beschouwd. Nadat in de begintijd van de constructiegrammatica vooral constructies met een zinswaarde centraal stonden in het onderzoek, kregen vervolgens ook morfologische verschijnselen meer aandacht. Een belangrijke rol hierbij spelen de verschijnselen op het raakvlak van morfologie en syntaxis, zoals die behandeld worden in het hier besproken artikel. Naast de boven al genoemde verschijnselen bespreekt Booij in dat stuk ook de progressief-constructie met aan het+infinitief zoals in Hij is aan het fietsen en numerale constructies voor complexe hoofdtelwoorden zoals een-en-twintig en honderd-(en)-een. De casestudy over adjectief+nomen-constructies behandelt verbindingen zoals dikke darm of zure regen die qua vorm eenduidig als zelfstandignaamwoordgroepen, dus als syntactische eenheden herkenbaar zijn, maar qua functie meer op samenstellingen, dus morfologische eenheden zoals snelweg of rondboog lijken, omdat ze een benoemende functie hebben. Ook partikelwerkwoorden zoals opbellen of neerstorten staan in de literatuur bekend vanwege hun onduidelijke positie tussen syntactische woordgroep en morfologisch woord in. Dit heeft te maken met het feit dat partikelwerkwoorden qua definitie
scheidbaar zijn: terwijl ze in de eindpositie van bijzinnen als één woord optreden, worden ze gescheiden wanneer ze in hoofdzinnen, als voltooid deelwoord of als te-infinitief voorkomen (op-ge-beld, op te bellen). Een aantal van deze casestudies is later in een reeks artikelen verder uitgewerkt. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het in 2010 verschenen boek Construction morphology waarin veel van de onderwerpen en problemen die in het artikel van 2002 voor het eerst ter sprake kwamen gedetailleerd besproken worden, op basis van zowel Nederlandse als ook anderstalige data. Uiteraard gaat de constructiemorfologie niet alleen over constructies op het raakvlak tussen syntaxis en morfologie maar bevat ze ook constructionele analyses van de puur morfologische verschijnselen samenstelling, derivatie en flexie, zie onder meer Booij (2005, 2009).
Het artikel ‘Constructional idioms, morphology, and the Dutch lexicon’ is een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van de intra- en extramurale Nederlandse taalkunde van de afgelopen tien jaar geweest, zoals uit talrijke publicaties blijkt die recentelijk zijn verschenen. Het zou buiten het bestek van deze bespreking vallen om deze allemaal op te noemen. Wel moet vermeld worden dat dit artikel ook een belangrijke inspiratie voor onderzoek in een taalvergelijkend proj-